Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2011:2

Zaaknummer

19/11

Inhoudsindicatie

Het advocatentuchtrecht geldt ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt, bijv. als deken. Slechts als hij zich in die hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.De wijze van instructie van de klacht is voorbehouden aan de deken.Naast een beklagprocedure ex art. 13 lid 3 van de Advocatenwet is geen klachtprocedure bij de raad van discipline mogelijk. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 19/11

Bij brief, gedateerd 4 mei 2011, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement L., is op 5 mei 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

de heer [    ]

klager

 

tegen

mr. [    ]

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

verweerder

 

De voorzitter heeft kennis genomen van de klacht van klager zoals ingediend bij brief van 7 en 8 maart 2011, waarna bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline d.d. 16 maart 2011, verzonden op 22 maart 2011, de deken van de orde van advocaten in het arrondissement L. is aangewezen voor de instructie van de onderhavige klacht.

De voorzitter heeft kennisgenomen van bovengenoemde brief van de deken met het  daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.

 

FEITEN

Verweerder heeft onderzoek gedaan naar een klacht van klager tegen mr. S., welke klacht betrekking heeft op het vermeend plegen van bedrog door mr. S. jegens klager.

 

KLACHT

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

Verweerder heeft geweigerd de klacht van klager tegen mr. S. onvoorwaardelijk in behandeling te nemen, waarbij klager verwijst naar een uitspraak van het Hof van Discipline in een zaak met nummer 4297.

2.

Verweerder heeft de klacht tegen mr. S. niet inhoudelijk behandeld.

3.

Klager is het recht op repliek en hoor en wederhoor in de onderhavige klachtzaak ontzegd.

4.

Verweerder heeft mr. S. geen opdracht gegeven

“om stukken van beslissende aard over te leggen, welke stukken mr. S. alle rechtsprekende instanties heeft onthouden, waaronder de Raad en het Hof van Discipline, zodat het hier om bewijsstukken gaat van beslissende aard die niet openbaar zijn gemaakt”.

5.

Verweerder heeft jegens klager en het Hof van Discipline erkend dat hij feitelijk en ambtshalve bekend is met alle feiten, maar wenst het bedrog van mr. S. desondanks in stand te laten.

6.

Verweerder heeft een door klager gedaan verzoek d.d. 11 januari 2011 tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet zonder enig onderzoek afgewezen bij beslissing d.d. 7 februari 2011.

7.

Het door mr. S. gepleegde bedrog, diefstal en zelfverrijking etc. wordt gebillijkt door verweerder. Klagers grondwettelijke recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt geschonden met het oogmerk om het bestaande bedrog in stand te houden.

 

VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad 1 tot en met 5.

Klager heeft bij brief van 6 januari 2011 voor zich en als gemachtigde van mevrouw R., die op 20 januari 2011 is overleden, klachten ingediend tegen mr. S. De klachten zijn aangevuld bij brieven van 12 en 31 januari 2011.

Bij brief van 26 januari 2011 is het klaagschrift van 6 januari 2011 alsmede de aanvulling daarop van 12 januari 2011 met bijlagen toegezonden aan mr. S. met het verzoek binnen 14 dagen te reageren. Het tweede aanvullende klaagschrift van 31 januari 2011 is aan mr. S. toegezonden op 2 februari 2011 met het verzoek de reactie daarop te betrekken in het verweerschrift op beide hiervoor genoemde klaagschriften. Gelet op de omvang van het klaagschrift met twee aanvullingen heeft verweerder gemeend de stukkenwisseling te moeten beperken tot klaagschrift en verweerschrift en af te zien van re- en dupliek teneinde een herhaling van zetten te voorkomen. Voortschrijdend inzicht heeft verweerder er toe doen besluiten alsnog re- en dupliek toe te staan. Na het verweer d.d. 28 februari 2011 van mr. S. heeft klager gerepliceerd en mr. S. heeft vervolgens op 1 april 2011 gedupliceerd. Hieruit moge blijken dat verweerder wel degelijk de klachten van klager jegens mr. S. in behandeling heeft genomen en ook (zij het na ampele overweging) re- en dupliek heeft toegestaan. Van een inhoudelijke behandeling van een klacht door verweerder kan geen sprake zijn. Hij heeft dan ook gemeend op grond van het bepaalde in artikel 46e Advocatenwet geen minnelijke schikking te beproeven en de klachten door te zenden naar de raad van discipline.

Verweerder ontkent dat hij naar klager toe dan wel naar het Hof van Discipline heeft erkend dat er van de kant van mr. S. sprake is van gepleegd bedrog jegens klager in eerder tegen klager gevoerde procedures. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder mr. S. geen opdracht heeft gegeven om stukken van beslissende aard over te leggen, welke stukken mr. S. aan alle rechtsprekende instanties heeft onthouden, waaronder de raad van discipline en het Hof van Discipline, voert verweerder aan dat klager, indien hij meent dat mr. S. zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, aangifte kan doen bij politie en justitie. Terzijde merkt verweerder op dat hij uit het klaagschrift en de twee aanvullende klaagschriften niet heeft kunnen opmaken dat daarin is verzocht mr. S. opdracht te geven tot het overleggen van ‘stukken van beslissende aard etc.’. Bovendien al zou dat wel het geval zijn, dan is het niet aan verweerder om mr. S. daartoe opdracht te geven. Klager zal zich dan tot de civiele rechter moeten wenden. In de klachtzaak is het aan mr. S. te bepalen hoe hij zich tegen de klacht wenst te verweren, al dan niet door overlegging van de door klager gewenste stukken.

Ad 6 en 7.

Bij beslissing van 7 februari 2011 heeft verweerder het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet afgewezen met de mededeling dat tegen deze beslissing binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan schriftelijk beklag kan worden gedaan bij het Hof van Discipline. Klager heeft vervolgens beklag gedaan, dat, naar het zich laat aanzien, op 30 mei 2011 zal worden behandeld door het Hof van Discipline. Klager komt niet het recht toe om naast de mogelijkheid van beklag ex artikel 13 lid 3 Advocatenwet nog een klachtprocedure bij de raad van discipline aanhangig te maken wegens de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet. Het Hof dient hierover een beslissing te nemen.

Nogmaals wijst verweerder erop dat hij noch jegens klager, noch jegens het Hof van Discipline heeft erkend feitelijk en ambtshalve op de hoogte te zijn van valsheid in geschrifte en bedrog, gepleegd door mr. S. Bovendien is het infaam om verweerder er van te beschuldigen dat hij in strijd met het recht en misbruik makend van zijn  bevoegdheid, ‘mistoestanden’ laat voortduren, zodat klager en anderen onverminderd benadeeld kunnen worden.

Verweerder concludeert dan ook dat hij in zijn hoedanigheid van deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak niet zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

 

BEOORDELING

De voorzitter stelt voorop dat het in deze om een klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement G. gaat. Volgens jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het tuchtrecht ook gelden wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aan dit criterium dient het handelen van verweerder te worden getoetst.

Ad 1 t/m 5

De voorzitter komt tot het oordeel dat in het geheel geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder.

Geheel conform de artikelen 46c lid 2, 46d lid 1 en 46e lid 2 van de Advocatenwet heeft verweerder de klacht behandeld. De voorzitter overweegt dat het aan verweerder is te bepalen op welke wijze hij de instructie van klacht verricht. Niet gebleken is dat verweerder daarbij enige regel heeft overtreden.

Klager verwijt verweerder voorts dat hij de klacht tegen mr. S. niet inhoudelijk heeft behandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is het niet de taak van verweerder q.q. om de klacht inhoudelijk te behandelen, anders dan ter minnelijke schikking. Daartoe is de raad van discipline c.q. diens voorzitter aangewezen.

Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor is, naar het oordeel van de voorzitter, geen sprake. Het klaagschrift van 6 januari 2011 is op 26 januari 2011 samen met de aanvulling op het klaagschrift van 12 januari 2011 met bijlagen toegezonden aan mr. S. met het verzoek daarop te reageren. Het tweede aanvullende klaagschrift van 31 januari 2011 is mr. S. toegezonden op 2 februari 2011 eveneens met het verzoek daarop te reageren. Hoewel verweerder aanvankelijk meende dat kon worden afgezien van re- en dupliek, hetgeen hem vrijstond, heeft hij uiteindelijk besloten alsnog re- en dupliek toe te staan. Nu zowel klager als mr. S. gelegenheid hebben gehad schriftelijk uitvoerig op elkaars standpunten te reageren (waarbij klager alsnog heeft kunnen repliceren), kan van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake zijn.

Met betrekking tot het verwijt dat verweerder mr. S. geen opdracht heeft gegeven “ stukken van beslissende aard” over te leggen, overweegt de voorzitter dat het niet aan verweerder is om in het kader van de instructie aan de beklaagde advocaat een dergelijke opdracht te geven. Het is aan de beklaagde advocaat zelf te bepalen welke stukken hij in het kader van zijn verdediging overlegt.

Voorts is de voorzitter van oordeel dat in het geheel niet is gebleken dat verweerder heeft erkend dat van de kant van mr. S. sprake is van gepleegd bedrog jegens klager. Verweerder heeft dit niet nader onderbouwd en uit de stukken is zulks in het geheel niet af te leiden.

Deze klachtonderdelen zijn alle kennelijk ongegrond.

Ad 6

Vaststaat dat klager een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet heeft gedaan. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen. Klager heeft vervolgens, conform wettelijke regeling, bij het Hof van Discipline beklag gedaan. Terecht heeft verweerder aangevoerd dat aan klager niet het recht toekomt om naast het beklag ex artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet nog een klachtprocedure bij de raad van discipline aanhangig te maken wegens de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat.

Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk

Ad 7

De voorzitter overweegt dat klager het verwijt inhoudende dat verweerder het door klager gestelde litigieuze handelen van mr. S. heeft gebillijkt, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de stukken is hiervan ook niet gebleken, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

 

BESLISSING

De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klacht in één onderdeel kennelijk niet-ontvankelijk en in alle andere onderdelen kennelijk ongegrond is en wijst deze mitsdien af.

Aldus gegeven op 31 mei 2011 te Leeuwarden door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier D.C. van der Kwaak - Wamelink.

 

 

Voorzitter                        Griffier

 

Van deze beslissing kunnen de klager en de deken binnen 14 dagen na verzending schriftelijk in verzet komen bij de raad van discipline Leeuwarden. De eerste dag van deze termijn is de dag na verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de raad van discipline. Het gaat niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffier. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet mogelijk is. In het verzetschrift dient u de gronden van het verzet en de motivering aan te geven. Het verzetschrift dient te worden gericht aan de griffier van de raad van discipline mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, postbus 399, 9400 AJ Assen.