Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2147

Zaaknummer

11-121A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Uitleg van de opdrachtbevestiging met betrekking tot financiële afspraken een betreft civielrechtelijk geschil, waarover tuchtrechter niet oordeelt. Geen ontijdige onttrekking.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 22 november 2011

in de zaak 11-121 A

___________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding de op 15 april 2011 binnengekomen klacht van:

k l a a g s t e r

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r 

 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 april 2011, door de raad ontvangen op 15 april 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2011 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door haar voorzitter en haar secretaris, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 10, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2 De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat verweerder:

a) zijn in april 2010 met het Collectief X gemaakte afspraak, dat hij de gehele zaak tot aan de uitspraak bij de Raad van State zou uitvoeren voor een vaste prijs van EUR 10.000 (inclusief BTW), niet is nagekomen;

b) zich ontijdig heeft onttrokken, waardoor klaagster zich genoodzaakt zag zelf een reactie in te dienen op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

3.1 Klaagster is een van de 37 partijen in het Collectief X ("het Collectief"). Verweerder heeft in april 2010 van het Collectief opdracht gekregen om als advocaat een procedure te voeren bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het bestemmingsplan Distriport en het daarmee samenhangende exploitatieplan, die door de gemeente Koggenland zijn vastgesteld.

3.2 Klaagster heeft namens het Collectief de contacten met verweerder onderhouden. Alle correspondentie van verweerder aan het Collectief werd gericht aan klaagster.

3.3 Bij brief van 28 april 2010 heeft verweerder de afspraken met het Collectief bevestigd. In de brief is op pagina 2 onder het kopje "Financiële afspraken" het volgende vermeld:

"Standaard uurtarief

Het afgesproken uurtarief bedraagt € 185,- (€ 220,15 inclusief 19% BTW). Als indicatie voor de te verwachten tijdsbesteding geldt voor deze opdracht circa 45 uur. De uiteindelijke urenbesteding is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Overeengekomen is een beschikbaar budget van € 10.000,- incl. 19% BTW. Wanneer de uitputting van dit budget is genaderd volgt nader overleg over een eventuele nieuwe budgetvaststelling. Een en ander met dien verstande dat een nieuwe budgetvaststelling wordt overeengekomen voor zover de beschikbare financiële middelen van het collectief een nieuwe budgetvaststelling mogelijk maakt."

3.4 Voorts staat in genoemde brief onder het kopje "Voorschotregeling":

"Gelet op de te verwachten urenbesteding is een voorschot vastgesteld ten bedrage van € 10.000,- inclusief 19% BTW.

Het voorschot zal worden verrekend bij de eindafrekening."

3.5 Over de financiering van de rechtsbijstand door verweerder is in de maanden voorafgaand aan de brief van 28 april 2010 overleg geweest tussen verweerder en klaagster. Tijdens deze gesprekken bleek dat het het Collectief moeite kostte om de benodigde financiering rond te krijgen.

3.6 Klaagster heeft het bedrag van EUR 10.000 voldaan uit eigen middelen en dit bedrag nadien van de verschillende partijen in het Collectief terug ontvangen.

3.7 In zijn brief van 11 oktober 2010 heeft verweerder het Collectief bericht dat sprake was van een serieuze budgetoverschrijding en dat hij klaagster eerder had aangegeven dat opnieuw een budget nodig was van EUR 10.000. Voorts schrijft verweerder (voor zover in casu relevant):

"Daar komt bij dat er nog diverse noodzakelijke werkzaamheden in dit dossier te verwachten zijn, zoals:

- reageren op de tweede ter inzage legging van het bestemmingsplan

(…)

Daarom geef ik het Collectief in overweging om het benodigde budget uiterlijk vóór 1 november 2010 aan ons kantoor te voldoen.

Ik voel mij anders helaas gedwongen om per die datum mijn ondersteuning aan uw collectief volledig te staken. Ik zal u daarvan bij die gelegenheid schriftelijk op de hoogte stellen en u verder informeren over wat dit voor u in de periode daarna als procespartij zal betekenen.

In de periode tot 1 november a.s. zal ik mijn inspanningen als uw advocaat/gemachtigde tot het absolute minimum beperken, om de budgetoverschrijding zo weinig mogelijk verder te laten oplopen. Dit houdt als maatregel in ieder geval in dat ik niet namens het Collectief zal reageren op de nieuwe terinzagelegging van bestemmingsplan Distriport (laatste dag tweede beroepstermijn: donderdag 13 oktober)."

3.8 Het Collectief heeft het door verweerder verlangde budget niet bijeengebracht.

3.9 Bij brief van 17 november 2011 heeft verweerder het Collectief bericht dat hij per die datum zijn ondersteuning bij het dossier volledig beëindigde.

3.10 Klaagster heeft zelf (tijdig) een reactie op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan ingediend.

 

4 Beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel a)

4.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of er een vaste prijs is overeengekomen voor de werkzaamheden van verweerder.

4.2 Klaagster stelt zich op het standpunt dat het Collectief een vaste prijsafspraak met verweerder heeft gemaakt, inhoudende dat verweerder de gehele beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State zou behandelen voor een bedrag van EUR 10.000 inclusief BTW. Klaagster verwijst in dat verband naar pagina 2 van de opdrachtbevestiging van 28 april 2010, tweede alinea onder het kopje "Standaard uurtarief", waarin verweerder schrijft dat een beschikbaar budget van EUR 10.000 is overeengekomen en dat, wanneer uitputting van het budget is genaderd, nader overlegd wordt over een eventuele nieuwe budgetvaststelling, met dien verstande dat een nieuwe budgetvaststelling wordt overeengekomen voor zover de financiële middelen van het Collectief  die nieuwe budgetvaststelling mogelijk maakt (vgl. 3.3 hiervoor). Klaagster stelt dat er geen nieuwe budgetvaststelling is overeengekomen, omdat de financiële middelen van het Collectief dat niet toelieten. Door bij brief van 11 oktober 2010 te verzoeken om een aanvullende betaling van EUR 10.000 heeft verweerder zich, aldus klaagster, niet gehouden aan de gemaakte vaste prijsafspraak.

4.3 Klaagster stelt zich voorts op het standpunt dat in de opdrachtbevestiging wordt gesproken van een voorschot van EUR 10.000, omdat klaagster dit bedrag zou voorschieten voor de overige partijen in het Collectief en omdat het bedrag van de door verweerder aangevraagde toevoegingen uiteindelijk zou worden gecrediteerd op de eindafrekening.

4.4 Verweerder heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Hij stelt - kort gezegd - dat is afgesproken dat hij tegen betaling van een voorschot van EUR 10.000 zijn werkzaamheden zou beginnen, in de verwachting dat in de maanden daarna de financiële dekking voor de hele procedure in orde zou komen. Ook verweerder beroept zich op pagina 2 van de opdrachtbevestiging van 28 april 2010, waarin hij zijn uurtarief heeft genoemd en voorts heeft vermeld dat er een voorschot van EUR 10.000 is vastgesteld (vgl. 3.3 en 3.4 hiervoor). Dit bedrag diende ter beperking van het incassorisico en is gebaseerd op 45 uur maal het uurtarief van EUR 185 exclusief BTW. Dat verweerder in de opdrachtbevestiging heeft geschreven dat een nieuwe budgetvaststelling wordt overeengekomen voor zover de beschikbare financiële middelen van het Collectief een nieuwe budgetvaststelling mogelijk maakt, betekent volgens verweerder niet dat er een vaste prijsafspraak is gemaakt. Bedoeld is dat, indien het budget van EUR 10.000 te kort zou schieten, verweerder zou bezien welke werkzaamheden nog moesten worden verricht en welk budget daarvoor nodig was.

4.5 De raad stelt vast dat de achtergrond van de klacht een civielrechtelijk geschil betreft, te weten de uitleg van de overeenkomst van opdracht, zoals neergelegd in de opdrachtbevestiging van 28 april 2010, en meer in het bijzonder de uitleg van de in die opdrachtbevestiging opgenomen financiële afspraken. Of er een vaste prijsafspraak is gemaakt, kan de raad gelet op de tegengestelde standpunten van partijen niet vaststellen. Het is bovendien niet de taak van de tuchtrechter daarover een oordeel te geven; daartoe dient men zich tot de civiele rechter te wenden. Nu in deze tuchtrechtelijke procedure niet vastgesteld kan worden of er vaste prijsafspraken zijn gemaakt kan dus ook niet worden vastgesteld of verweerder, zoals klaagster stelt, die afspraak heeft geschonden. Gelet hierop is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten overvloede overweegt de raad dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen aan zijn cliënt. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt - zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat - is afgesproken zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Verweerder heeft in casu een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin ook de financiële aspecten aan de orde komen, en heeft in zoverre voldaan aan genoemde norm. De financiële voorwaarden, meer in het bijzonder die betreffende de budgetvaststelling, lijken echter voor meerdere uitleg vatbaar, waardoor in casu de schriftelijke vastlegging zijn doel (voorkoming van misverstanden en geschil) voorbij schiet. Het had naar het oordeel van de raad dan ook op de weg van verweerder gelegen de afspraken met betrekking tot de budgetvaststelling zorgvuldiger te formuleren. Daar dit verwijt niet in de klacht kan worden gelezen en ook het onderzoek van de deken daarop niet is gericht kan het  niet leiden tot een gegrondverklaring van dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel b)

4.7 De raad overweegt dat wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en dat hij ervoor zorg dient te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (gedragsregel 9 lid 3).

4.8 Klaagster stelt dat verweerder het Collectief voor het blok heeft gezet door in zijn brief van 11 oktober 2011 te berichten dat hij namens het Collectief niet zou reageren op de nieuwe terinzagelegging van bestemmingsplan Distriport, een en ander onder de vermelding (tussen haakjes) dat de laatste dag van de tweede beroepstermijn donderdag 13 oktober 2010 was. Klaagster meent dat zij hierdoor nadeel heeft ondervonden, omdat zij genoodzaakt was zelf een reactie op de tweede terinzagelegging in te dienen.

4.9 Verweerder heeft hier onweersproken tegen ingebracht dat het voor de procedure niet strikt noodzakelijk was om voor ommekomst van de tweede beroepstermijn aanvullende stukken in te dienen, omdat reeds sprake was van een lopende procedure tegen de eerste terinzagelegging. Volgens verweerder kan in dat geval het lopende beroep op elk gewenst moment tot de 11e dag voor de zitting worden aangevuld.

4.10 De raad stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verweerder zijn werkzaamheden heeft beperkt op een moment dat er in de beroepsprocedure geen actie door verweerder vereist was. Van ontijdige onttrekking door middel van de brief van 11 oktober 2010 is naar het oordeel van de raad dan ook geen sprake. Om voormelde reden kan evenmin gezegd worden dat klaagster nadeel heeft ondervonden van het feit dat verweerder zijn werkzaamheden heeft beperkt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.11 De raad overweegt tot slot en ten overvloede nog dat verweerder in zijn brief van 11 oktober 2010 meermaals - en zoals uit het voorgaande blijkt ten onrechte - de suggestie heeft gewekt dat een reactie was vereist op de tweede terinzagelegging. Zo noemt verweerder op pagina 2 van de brief het reageren op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan als één van de diverse "noodzakelijke werkzaamheden". Daarnaast schrijft verweerder dat hij zijn inspanningen in de periode tot 1 november 2010 tot een absoluut minimum zal beperken, hetgeen als "maatregel" inhoudt dat hij niet zal reageren op de nieuwe terinzagelegging.

4.12 Van de gekozen formuleringen in samenhang bezien met de vetgedrukte vermelding van de laatste dag van de beroepstermijn (een datum die is gelegen twee dagen na dagtekening van de brief) gaat naar het oordeel van de raad bepaaldelijk een dreigende werking uit, te meer daar verweerder niet heeft vermeld dat de betreffende termijn voor klaagster niet relevant was. De raad kan zich dan ook voorstellen dat bij klaagster de indruk is ontstaan dat zij in haar procedurele belangen zou worden geschaad, indien zij niet zelf actie ondernam. De raad kan er weliswaar begrip voor opbrengen dat verweerder op korte termijn duidelijkheid wenste over de financiering van zijn werkzaamheden, maar dit laat onverlet dat verweerder klaagster meer zorgvuldig en ondubbelzinnig had moeten informeren over wat de gevolgen zouden zijn van het beperken van zijn werkzaamheden.

 BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. J.M. van de Laar,

mr. R. Lonterman en mr. B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

 Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607