Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1434

Zaaknummer

10-210A

Zaaknummer

10-211A

Inhoudsindicatie

Klacht van advocaat tegen advocaat van de wederpartij. Onvoldoende streven naar onderlinge verhouding van welwillendheid. Klacht ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 maart 2011

in de zaken 10-210A en 10-211A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer

 

v e r w e e r d e r s

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 8 juni 2010, door de raad ontvangen op 10 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van 5 januari 2011 in aanwezigheid van verweerders. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 7 met bijlagen, genoemd in de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2. Klachten

De klachten houden zakelijk weergegeven in, dat verweerders zich in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gedragen door te handelen als hieronder sub a t/m c omschreven.

(a) Klager verwijt verweerders dat zij, gelet op de achtergrond van het geschil, onvoldoende hebben gestreefd naar het bereiken van een minnelijke regeling en een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op welwillendheid en vertrouwen. Immers hebben zij, terwijl afgesproken was dat er nog gesproken zou worden over een mogelijke minnelijke oplossing, zonder daar verder contact over op te nemen, een kortgedingprocedure gestart. Verweerders hadden volgens klager in elk geval de afgesproken periode tot en met 8 januari 2010 moeten afwachten, anders zelfstandig contact moeten opnemen en in het geval dat zij al wisten dat hun cliënt(e) niet akkoord zou gaan met een eerder gedane suggestie voor een oplossing, dit moeten laten weten aan klager;

(b) Klager verwijt verweerders dat zij, gelet op het telefoongesprek dat door hen met klager is gevoerd op 24 december 2009, zonder verdere aankondiging over zijn gegaan tot dagvaarding. In elk geval hebben verweerders verzuimd bij het uitbrengen van de dagvaarding gelijktijdig rechtstreeks afschrift daarvan aan het kantoor van klager te zenden;

(c) Klager verwijt verweerder sub 1 dat hij, al dan niet bewust, in het telefoongesprek van 24 december 2009 een misverstand heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optrad, door te suggereren dat hij optrad als raadsman voor de heer F. of diens houdstervennootschap, de besloten vennootschap F. B.V., terwijl hij blijkens de uitgebrachte dagvaarding optrad voor de besloten vennootschap F. Vastgoed B.V., waarvan de aandelen voor 50% gehouden werden door een houdstermaatschappij van mevrouw K. die in een conflict met de heer F. verwikkeld was.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager enerzijds en verweerders anderzijds hebben bijstand verleend in samenhang met een conflictueuze echtscheiding tussen twee inmiddels ex-echtelieden, mevrouw K. en de heer F., beiden medicus van beroep. De ex-echtelieden voeren hun respectieve praktijk uit via praktijkvennootschappen, houdstervennootschappen, een stichting en een onroerende zaak vennootschap, welke rechtspersonen mede betrokken zijn in de echtscheidingsperikelen.

3.2 Klager treedt op voor een van die rechtspersonen, de stichting K., een onafhankelijke stichting in de interessesfeer van mevrouw K. Deze stichting huurt praktijkruimte van de besloten vennootschap F. Vastgoed B.V., in welke vennootschap de voormalige echtelieden via hun beider houdstermaatschappijen een belang van 50% houden. Verweerders treden op ter behartiging van de belangen van de heer F. Het geschil betreft de al dan niet in samenhang met de echtscheiding ontstane achterstand in huurbetalingen.

3.3 Klager en verweerder sub 1 hebben op 24 december 2009 een telefoongesprek gevoerd na afloop waarvan verweerder sub 1 bij email van dezelfde datum aan klager verzocht heeft om zijn verhinderdata toe te zenden in het kader van een kort geding procedure die zijn cliënte in januari 2010 wenste te entameren.

3.4  Bij faxbericht van 8 januari 2010 heeft klager aan verweerder sub 1 laten weten dat hij zojuist van zijn cliënte had moeten vernemen dat twee dagen daarvoor een kort geding dagvaarding was achtergelaten in de brievenbus van haar kantoor. In diezelfde fax heeft hij met mandaat van mevrouw K. zijn eerder zonder mandaat gedane voorstel – dat door verweerders tijdens het telefoongesprek van 24 december 2009 was afgewezen -  herhaald om de heer F. en mevrouw K. voorlopig ieder de helft te laten betalen van het door de Rabobank gevorderde bedrag.

3.5 In antwoord op voormeld faxbericht heeft verweerder sub 1 aan klager bij fax van 11 januari 2010  laten weten dat deze hem tijdens het telefoongesprek van 24 december 2009 had toegezegd in de eerste week van het nieuwe jaar met een nieuw voorstel te komen dat verweerders evenwel niet hebben mogen ontvangen zodat het entameren van een kort geding noodzakelijk was. Voorts is in diezelfde fax het door klager herhaalde voorstel (opnieuw) afgewezen.

3.6 Bij kort geding vonnis van 28 januari 2010 heeft de rechtbank Maastricht, sector Kanton, de vennootschap F. Vastgoed B.V. waarvoor verweerders opkwamen, niet ontvankelijk in haar vordering verklaard om reden dat aan het voeren van de kort geding procedure geen gelding bestuursbesluit van de vennootschap F. Vastgoed B.V. ten grondslag lag daar een dergelijk bestuursbesluit de instemming van de houdermaatschappij van mevrouw K vereiste en deze instemming bij email van 11 januari 2010 uitdrukkelijk onthouden was.

4. Beoordeling van de klachten

4.1 De raad ziet aanleiding om de drie klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. In de kern komen de klachten erop neer dat klagers geen oog hebben gehad voor de regel dat in de verhouding tussen advocaten onderling een goede beroepsuitoefening gediend is met een sfeer van vertrouwen en welwillendheid juist omdat advocaten tot taak hebben tegenstrijdige belangen van hun respectieve cliënten te behartigen en dat het om die reden wenselijk is dat advocaten zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren en al wat bij een reeds verstoorde verhouding aanleiding kan geven tot verdere verslechtering van die verhouding.

4.2  Ter zitting hebben verweerders aan de orde gesteld dat het dispuut tussen hun respectieve cliënten in een eindstadium gekomen was waaraan al veel onderhandelingen waren voorafgegaan die gelet op de door de Rabobank uitgeoefende druk niet langer konden voortduren. Verweerders hadden een kort geding procedure aangekondigd, daartoe de verhinderdata van klager opgevraagd en verkregen en zijn, toen klager niet met een nieuw voorstel kwam, in het midden van de eerste week van januari 2010 tot het uitbrengen van de dagvaarding overgegaan. In hun visie waren zij daartoe gerechtigd nu zij volgens hen met klager de telefonische afspraak hadden gemaakt dat klager reeds in het begin van  de eerste week van januari 2010 van zich zou laten horen. Verweerders erkennen dat zij er beter aan hadden gedaan rechtstreeks een kopie van die dagvaarding  aan klager te sturen.

4.3 De raad is van oordeel dat de drie klachtonderdelen in hun samenhang bezien, en geplaatst tegen de achtergrond van een langdurig en ingewikkeld geschil waarbij door een derde partij als de Rabobank op de cliënte van verweerders pressie werd uitgeoefend, van onvoldoende gewicht zijn om tot een gegrondverklaring daarvan te komen. De raad laat hierbij meewegen dat verweerders ter zitting te kennen hebben gegeven te betreuren dat zij niet tegelijkerheid een kopie van de dagvaarding aan klager hebben gestuurd. Voorts kent de raad er gewicht aan toe dat verweerders onweersproken stellen dat het een vergissing van verweerders is geweest om in hun briefwisseling aan klager niet expliciet vast te leggen dat zij "in het begin van" de eerste week van januari 2010 een nieuw voorstel van klager verwachtten. Tenslotte neemt de raad voor wat betreft het derde klachtonderdeel in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat verweerder sub 1 bewust een misverstand heeft laten ontstaan over de identiteit van de partij(en) waarvoor hij optrad. 

5. BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht in haar drie onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.H.P. Smeets, D.J.S. Voorhoeve, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.J.J. de Bontridder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011.

 

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2011 per aangete¬kende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld door:

- klager

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep¬schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli¬ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge¬lijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per Post 

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 46 08.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 - 548 46 07.

* * * * *