Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2150

Zaaknummer

5956

Inhoudsindicatie

Verwijt te weinig infomatie te hebben verstrekt, die ook nog onjuist bleek. Gegrond, berisping.

Uitspraak

 

         

18 juli 2011

No. 5956

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 november 2010, onder nummer R36 2010, aan partijen toegezonden op 19 november 2010, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen 1, 4, 5 en 6 gegrond zijn verklaard, klachtonderdeel 3 deels gegrond is verklaard, de klachtonderdelen 2 en 7 ongegrond zijn verklaard, klachtonderdeel 3 deels ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- schrijven van klager aan het hof van 5 mei 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 mei 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

De klacht bestaat – zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang – uit de navolgende onderdelen:

1. Verweerder geeft klager geen informatie over de verzetprocedure, die nodig was omdat verweerder verzuimd had om zich in eerste instantie te stellen, zodat klager bij verstek tot betaling van € 21.000,00 werd veroordeeld.

2. (….)

3. Inzake M. heeft verweerder zonder toestemming of medeweten van klager ingestemd met omzetting van een gelegd conservatoir beslag in een depot onder de notaris en klager ook daarna niet daarover geïnformeerd.

4. Inzake G. heeft verweerder klager niet geïnformeerd over het verloop van de genomen rechtsmaatregelen en de zaak onnodig vertraagd.

5. Verweerder heeft het doen voorkomen alsof hij in juni 2008 E. c.q. T. had gedagvaard, terwijl in december 2008/januari 2009 is gebleken dat dit niet is gebeurd.

6. Verweerder heeft gesteld dat hij medio januari 2008 een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor tegen de provincie Limburg had ingediend terwijl 14 maanden later is gebleken dat dit niet is gebeurd.

7. (….)

 

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is in het verleden als advocaat opgetreden voor X., bij welke vennootschap klager in dienst is geweest tot juni 2006. X. verrichtte werkzaamheden in de makelaardij. De contacten tussen X. en verweerder liepen over het algemeen via klager. X. is in 2006 in staat van faillissement verklaard. De enig aandeelhouder van genoemde besloten vennootschap was  Y., welke vennootschap inmiddels op 22 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard.

X. is verwikkeld geweest in een procedure met L., voormalig projectmanager van X. die per 20 december 2004 ontslag nam. L. heeft X. doen dagvaarden voor de rechtbank R., sector kanton, locatie V., voor welke rechtbank de zaak voor de eerste maal diende op 20 april 2005. In deze zaak heeft de rechtbank op laatstgenoemde datum een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis gewezen waardoor X. aan L. een bedrag van € 21.000,- heeft betaald. Van dit vonnis is X. niet in verzet gekomen. De vordering die X., naar later bleek, op grond van onverschuldigde betaling  heeft op L. is aan klager verpand, welke pandakte door verweerder is opgesteld. 

Op enig moment ontving X. van ene M. een opdracht tot verkoop van een aan M. toebehorend pand. Na enige tijd zegde M. de opdracht op, waarna hij binnen twee weken zijn pand verkocht aan een derde. X. declareerde een makelaarsprovisie van ongeveer € 6.000,-. Omdat M. niet betaalde heeft verweerder in opdracht van X. conservatoir beslag doen leggen op de woning van M.. Verweerder heeft er daarna aan meegewerkt dat het conservatoir beslag werd omgezet in een depot bij de notaris. 

Y. had een vordering van € 10.000,- op ene G. vanwege verschuldigde provisie. Dit bedrag staat bij de notaris in depot. De makelaarsactiviteiten van X. waren in het verleden ondergebracht in de besloten vennootschap A.. Met een werknemer van deze besloten vennootschap is een arbeidsconflict ontstaan. X. had financiële problemen en kon het loon niet aan de betreffende werknemer betalen. Daarop zijn alle activa en activiteiten van X. uit de A. gehaald en ondergebracht in Y. De werknemer heeft vervolgens beslag gelegd op de provisie die G. verschuldigd is aan X.. De zaak verkeert in een patstelling.

Y. claimt een schadevergoeding ter zake van stormschade op de verzekeringsmaatschappij dan wel diens tussenpersoon T.. Verweerder heeft in strijd met de waarheid aan klager meegedeeld dat hij in juni 2008 een dagvaarding heeft uitgebracht in deze kwestie.

Door een andere advocaat is voor klager een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor ingediend in een conflict met de provincie Limburg. Dat verzoek is afgewezen. Verweerder heeft de behandeling van deze zaak van die eerdere advocaat overgenomen. Verweerder behartigde een identieke zaak voor een andere cliënt. Het was de bedoeling dat de getuigenverhoren voor die andere cliënt en klager gevoegd zouden worden omdat in beide zaken goeddeels dezelfde getuigen gehoord dienden te worden. Tot een getuigenverhoor in de zaak van klager is het niet gekomen.

In het dossier bevinden zich machtigingen van X. en Y. waarin klager gemachtigd wordt de klachten in de onderhavige zaak namens deze vennootschappen in te dienen.

Op 23 januari 2009 heeft verweerder per e-mail de samenwerking met klager opgezegd. Verweerder schrijft klager onder meer: “Je had het ongetwijfeld al van .. gehoord, maar ik wilde ook nog naar jou toe aangeven dat ik niet meer voor je kan optreden (en dus ook niet voor gelieerde ondernemingen zoals Y. en X.). “

5. De beoordeling

5.1 In zijn appelschrift vraagt verweerder zich af met welk recht klager namens X. twee klachten heeft ingediend omdat hij sedert medio 2006 ex-werknemer van deze besloten vennootschap is. Verweerder stelt dat een opdracht van de curator of de latere bestuurder van X. tot het indienen van de klachten ontbreekt. Het hof oordeelt als volgt. Het klachtrecht is in het leven geroepen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen. Nog daargelaten dat aan verweerder in eerste aanleg de maatregel van berisping is opgelegd en dat hij, en niet klager, daarvan bij dit hof in hoger beroep is gekomen, had klager belang bij het indienen van de klachten namens X. omdat een tweetal vorderingen van X. aan hem zijn verpand, terwijl deze vorderingen verband houden met een tweetal klachtonderdelen. De bestuurders van X. en Y. hebben klager bovendien gemachtigd klachten namens deze vennootschappen in te dienen. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de klachtonderdelen die betrekking hebben op X., faalt dit betoog dan ook.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 dat betrekking heeft op het arbeidsgeschil dat X. had met L. aan wie, naar achteraf is gebleken, X. ten onrechte € 21.000,- heeft betaald, heeft de raad met juistheid overwogen dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Nadat het verstekvonnis in deze zaak was gewezen, heeft verweerder toegezegd daarvan in hoger beroep te komen. Hij heeft zelfs, overigens na afloop van de verzettermijn, een hoger beroep dagvaarding in concept aan X. doen toekomen. Verweerder stelt dat later is afgesproken hoger beroep achterwege te laten en zich te concentreren op een andere tussen X. en L. aanhangige arbeidszaak die later door X. is gewonnen en waarvan de stukken in handen van de curator zijn gesteld. Klager ontkent de door verweerder gestelde afspraak.

Evenals de raad acht het hof dit klachtonderdeel gegrond. Het had op de weg van verweerder gelegen om de afspraak om niet in verzet te gaan (hoger beroep was immers niet mogelijk) binnen de verzettermijn aan X. schriftelijk te bevestigen. Nu hij dit heeft nagelaten en de juistheid van de stelling van verweerder niet valt vast te stellen, stelt het hof vast dat X. als gevolg van nalatigheid van verweerder € 21.000,- aan L. heeft moeten betalen, terwijl later is gebleken dat L. geen recht had op dit bedrag. Dat een kantoorgenoot van hem zich wel voor verweerder heeft willen stellen in de betreffende procedure maar dat een en ander door een fout op de griffie niet is gelukt, zoals verweerder stelt, doet in dit verband niet ter zake. Het had op de weg van verweerder gelegen tijdig verzet tegen het verstekvonnis in te stellen en, zo nodig had hij voor X. schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dienen te vorderen.

5.3 Klachtonderdeel 3 heeft de raad deels gegrond verklaard omdat uit het dossier wel blijkt dat verweerder de betreffende depotovereenkomst bij brief van 2 juni 2008 in kopie naar klager heeft verzonden, doch dat uit die brief noch uit de overige stukken blijkt dat verweerder daaraan voorafgaand met klager overleg heeft gepleegd en dat met de omzetting van een conservatoir beslag in een depotovereenkomst is ingestemd. Omdat het aan verweerder is om belangrijke afspraken en informatie aan zijn cliënt te bevestigen en verweerder dat in deze kwestie heeft nagelaten, heeft de raad klachtonderdeel 3 in zoverre gegrond verklaard. Verweerder stelt in hoger beroep dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de spagaat waarin hij zich bevond omdat er toen al een fiks bedrag aan onbetaalde declaraties openstond. Verweerder verwijst naar zijn brief van 2 juni 2008 aan X. waarin hij de depotovereenkomst toestuurt, meedeelt dat de gelden voor maximaal twee jaar gereserveerd staan bij de notaris en dat op basis van een vonnis zal worden uitbetaald, zodat er geprocedeerd zal moeten worden. Aan het eind van de brief schrijft verweerder dan: “Ik maak meteen van de gelegenheid gebruik je te wijzen op een aantal openstaande declaraties met het verzoek die te betalen. De betalingstermijn daarvan is al ruim overschreden. In afwachting van een en ander, laat ik deze zaak even rusten.”  Het mag zo zijn dat verweerder zijn werkzaamheden in deze zaak heeft opgeschort vanwege onbetaalde declaraties, dat doet niet af aan het feit dat verweerder ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat hij voorafgaand aan de depotovereenkomst overleg met X. heeft gehad en dat van die zijde werd ingestemd met omzetting van het beslag in een depot. Ook dit klachtonderdeel acht het hof evenals de raad gegrond.

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 stelt verweerder dat hij wel degelijk aan X. in de zaak G. duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn werkzaamheden zou stilleggen als er geen betaling zou volgen van openstaande declaraties. Hij verwijst hiertoe naar de hiervoor genoemde brief van 2 juni 2008 in de zaak M. waarin hij meedeelt dat hij die zaak even laat rusten vanwege onbetaalde declaraties. Hij stelt dat in de zaak G. werd toegezegd dat declaraties betaald zouden worden en dat daarop werk is verricht, maar dat al snel bleek dat er geen betaling volgde. Het moet aan een professionele partij duidelijk zijn geweest dat, wanneer in één zaak wordt aangegeven dat deze wordt stilgelegd, dit ook geldt voor andere dossiers, aldus verweerder.

Het hof volgt verweerder hierin niet. Met juistheid heeft de raad overwogen dat uit de hierboven in 5.3 geciteerde zinsnede in de brief van 2 juni 2008 niet blijkt dat verweerder vanaf dat moment geen enkele werkzaamheid meer zou verrichten in welke zaak dan ook in afwachting van betaling van zijn declaraties.  Indien een advocaat tot opschorting van zijn werkzaamheden wenst over te gaan, dient hij dit expliciet en ondubbelzinnig aan zijn cliënt te melden en voor zover het meerdere zaken betreft, dit in de brief tot uitdrukking te laten komen. Evenals de raad acht ook het hof dit klachtonderdeel gegrond.

5.5 Op 10 juni 2008, derhalve na de hiervoor genoemde brief van 2 juni 2008, zond verweerder aan klager een concept dagvaarding waarin Y. als eiseres optrad en de verzekeringsmaatschappij c.q. de assurantietussenpersoon als gedaagde. Hoewel in deze zaak tussen partijen in eerdere e-mails werd gecorrespondeerd over openstaande declaraties, blijkt uit de e-mail waarbij de concept dagvaarding werd toegezonden niet dat deze niet zou worden aangebracht indien de openstaande declaraties in deze zaak niet zouden worden voldaan.  Sterker nog, verweerder heeft aan klager meegedeeld dat er was gedagvaard, terwijl dit feitelijk niet was gebeurd. De raad heeft klachtonderdeel 5 om die reden dan ook gegrond verklaard. Ter zitting van het hof heeft verweerder erkend dat hij klager in deze zaak onjuiste informatie heeft gegeven. Daarmee behoeft dit klachtonderdeel geen nadere bespreking. De beslissing van de raad op dit punt zal worden bekrachtigd.

5.6 Klachtonderdeel 6 betreft klager in privé. Klager stelt dat verweerder hem heeft toegezegd dat hij in januari 2008 in zijn zaak een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend. Verweerder ontkent dit. Hij stelt dat aanvankelijk twee getuigen dienden te worden gehoord, maar dat klager besloot dat er veel meer getuigen gehoord zouden moeten worden en niet op dat moment. Eerst zou er een getuige in een andere zaak gehoord worden. Bij dat verhoor was klager aanwezig. Er is, aldus verweerder, tot eind 2008 gesleuteld aan het getuigenverhoor.

In het dossier bevindt zich een e-mail van verweerder aan klager van 15 januari 2008 waarin verweerder onder meer schrijft: “Bijgaand het verzoek. Wat mij betreft is het panklaar. Wat mij betreft kan het zo weg. Als je nog wat wil veranderen dan s.v.p. met kleur aangeven, zodat ik dat kan zien.”  Tevens bevindt zich de reactie van klager op deze e-mail in het dossier. Die reactie luidt: “Is goed zo, stuur morgen maar eruit.”  Het hof volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij, zonder nadere mededeling en uitleg na laatstgenoemde mail dat en waarom het verzoekschrift vooralsnog niet zou worden ingediend, bij klager niet de verwachting heeft gewekt dat het verzoekschrift door hem zou worden ingediend. Bovendien bevindt zich in het dossier een e-mail van verweerder van 14 april 2008 aan “.. en …” met een kopie aan klager waarin verweerder onder meer schrijft: “Het is een verhoor in de (toekomstige) zaak V. en (nog) niet in de zaak D. (hof: klager).”  Ook uit deze zin kan niet worden afgeleid dat het verzoekschrift in de zaak van klager (nog) niet was ingediend. Evenals de raad acht het hof ook dit klachtonderdeel gegrond, nu verweerder klager op geen enkele wijze heeft geïnformeerd dat hij het betreffende verzoekschrift niet heeft ingediend. Zelfs niet toen hij per e-mail van 23 januari 2009 de samenwerking met klager opzegde.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat alle grieven van verweerder falen en dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

 

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 15 november 2010 onder nummer R 36-2010.

Aldus beslist op 27 mei 2011 door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, J.P. Balkema, P.H. Holthuis, L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2011.