Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1883

Zaaknummer

10-157

Inhoudsindicatie

Verweerster handelt klachtwaardig door onvoldoende de gegevens op basis waarvan partijen binnen korte tijd tot afspraken over de gevolgen van de echtscheiding kwamen, te onderzoeken. Verweerster heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

10-157

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 27-10-2010 heeft mr. M.S. van den Berg, lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van 

Mevrouw[ ],

wonende te[ ],

hierna te noemen klaagster

tegen

mr.[ ],

advocaat te [ ],

hierna te noemen verweerster

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 14 maart 2011, waar klaagster vergezeld door mr. B, advocaat te ’s-Hertogenbosch en verweerster zijn verschenen. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, H.J.P. Robers, E.D. Breuning ten Cate en E.J. Verster, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

 

2. De klacht betreft de door verweerster verleende rechtsbijstand aan klaagster in het kader

 van haar echtscheiding. Klaagster verwijt verweerster dat zij blind vertrouwd heeft op

 haar verhaal en geen financiële gegevens heeft opgevraagd om de alimentatieregeling te

 kunnen beoordelen, terwijl klaagster zulks wel had verwacht gelet op het feit dat zij

 verweerster had ingeschakeld om haar als haar advocaat bij te staan.

Klaagster stelt dat verweerster haar onvoldoende heeft ingelicht omtrent haar financiële positie en de gevolgen van het echtscheidingsconvenant. Omdat klaagster niet goed geadviseerd is, acht zij zich benadeeld bij het gesloten echtscheidingsconvenant, met name omdat de partneralimentatie op nihil is gesteld en zij niet meedeelt in het pensioen van haar ex-partner.

3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerster stelt dat zij in het kader van de gevolgen van de echtscheiding van klaagster niet alleen voor klaagster maar ook voor haar echtgenoot, de heer Flinterman, is opgetreden. Zij heeft overeenkomstig hetgeen partijen reeds zelf overeengekomen waren het echtscheidingsconvenant opgesteld. Verweerster heeft benadrukt dat het van belang was financiële gegevens over te leggen. Partijen hebben er uitdrukkelijk voor gekozen dit niet te doen. Verweerster heeft melding gemaakt van het belang een alimentatieberekening op te stellen, maar dat vonden de partijen niet nodig. Aan verweerster is niet gebleken van ongeoorloofde druk op klaagster door haar echtgenoot en voor zover verweerster dat kon zien is klaagster met haar echtgenoot in goed overleg tot een regeling gekomen omtrent de afkoop van de partneralimentatie en de boedelscheiding. Omdat de pensioenopbouw van klaagster beduidend hoger werd ingeschat dan de pensioenopbouw van haar echtgenoot en klaagster dit zelf beaamde, is besloten af te zien van pensioenverevening.

4. Bij beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende gegevens.

Klaagster heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in het kader van het regelen van de gevolgen van haar echtscheiding. Op 13 februari 2009 spraken verweerster en klaagster met elkaar. Na afloop van dit gesprek heeft verweerster een opdrachtbevestiging aan klaagster toegezonden met daarin opgenomen de tekst:  

“Met u is afgesproken dat namens u een concept echtscheidingsconvenant zal worden opgesteld, waarna zowel u als uw echtgenoot aan mij uw opmerkingen kenbaar kunt maken. Na aanpassing van het concept convenant op uw verzoek, zend ik nogmaals een concept echtscheidingsconvenant. Pas na uw fiattering zal ik voor verzending aan de Rechtbank Arnhem zorgdragen.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden zal ik mij alleen laten leiden door uw belangen, met inachtneming van de geldende regelgeving, waaronder de gedragsregels voor advocaten, verordeningen en richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten.”

Op enig moment is afgesproken dat de echtgenoot de helft van de kosten van verweerster voor zijn rekening zou nemen.

Verweerster heeft op 23 februari 2009 aan klaagster en haar echtgenoot een eerste concept convenant toegezonden. Het definitieve convenant is op 27 februari 2009 ondertekend. In het convenant is afgezien van partneralimentatie. De woning wordt toegedeeld aan de man, waardoor hij zou zijn overbedeeld voor een bedrag van

€ 50.000,- welk bedrag in deelbetalingen gedurende een periode van zes jaar aan klaagster zal worden uitbetaald. In het convenant is voorts opgenomen dat over en weer zal worden afgezien van verevening van pensioenrechten.

In de gesprekken is aan de orde gekomen dat er geen sprake is van enige overwaarde van de woning, nu de waarde van de woning zou kunnen worden gesteld op de omvang van de hypothecaire geldlening. Er is geen taxatie van de woning verricht. De overbedelingsvordering ad € 50.000,-- behelst in feite een afkoopsom van de alimentatie.

Er is geen onderzoek gedaan naar de waarde van het wederzijds opgebouwde ouderdomspensioen.

5. De raad beoordeelt de klacht als volgt.

Klaagster is er van uitgegaan dat verweerster haar belangen behartigde in het kader van de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding. Dat mocht klaagster ook doen, gelet op de opdrachtbevestiging van 13 februari 2009 waarin expliciet is opgenomen dat verweerster bij de uitvoering van haar werkzaamheden zich alleen zou laten leiden door de belangen van klaagster. De stelling van verweerster dat zij voor beide partijen optrad is niet komen vast te staan. Uit de opdrachtbevestiging die verweerster aan klaagster toezond dient eerder het tegendeel te worden afgeleid. De afspraak dat de echtgenoot de helft van de kosten van verweerster voor zijn rekening zou nemen is onvoldoende om de stelling van verweerster aannemelijk te maken. Minst genomen kan er van uit worden gegaan dat verweerster onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag voor wie zij nu optrad. Deze onduidelijkheid is verweerster aan te rekenen.

Twee weken nadat het eerste contact tussen klaagster en verweerster tot stand kwam is het definitieve echtscheidingsconvenant door partijen ondertekend. Verweerster is bijzonder voortvarend te werk gegaan. Verweerster heeft daarbij onvoldoende gecontroleerd of de gegevens op basis waarvan partijen hun afspraken wensten te maken, klopten en heeft daardoor de belangen van klaagster onvoldoende in acht genomen. Zo is er geen onderzoek verricht naar de vraag of de man enig bedrag aan alimentatie zou kunnen betalen, is de waarde van de woning voetstoots op basis van de koopsom in 2006 aangenomen en is de waarde van de pensioenrechten onvoldoende onderzocht en gecontroleerd. Op verweerster rustte de verplichting om de achterliggende gegevens en stukken te kennen en te controleren, om aldus de regeling te kunnen beoordelen op zijn merites, opdat zij haar cliënte zou kunnen informeren en adviseren. Dit geldt ook en a fortiori indien op aandringen van de cliënt zelf zeer snel tot overeenstemming zou moeten worden gekomen, in dit geval in een tijdsbestek van 14 dagen. Een enkele waarschuwing van de zijde van verweerster dat er onvoldoende gegevens zijn overgelegd om een regeling te kunnen beoordelen, was gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, onvoldoende om verweerster van deze verplichting te ontheffen. Het had op de weg van verweerster gelegen om overlegging van de inkomensgegevens, een taxatie van de woning en inzicht in de pensioengegevens te verlangen. Nu verweerster dit heeft nagelaten, terwijl  klaagster de indruk had dat verweerster uitsluitend haar belangen behartigde, heeft verweerster klaagster onvoldoende en onzorgvuldig bijgestaan.

In het tuchtrechtelijke verleden van verweerster ziet de raad aanleiding om navolgende maatregel op te leggen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht is in al zijn onderdelen gegrond.

De raad legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken op, en bepaalt dat de schorsing ingaat na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet in uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2011.

griffier     voorzitter