Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2039

Zaaknummer

11-046H

Zaaknummer

11-095H

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen waarnemend deken. De (waarnemend) deken heeft beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop hij klachten onderzoekt en het moment waarop hij de klacht voldoende onderzocht acht om deze aan de raad door te sturen. De wijze waarop de waarnemend deken de klachten van klager tegen mr. X, advocaat, zijn voormalige onderverhuurder, heeft onderzocht en behandeld vallen binnen de grenzen van de hem toekomende beleidsvrijheid. De in artikel 46g Advocatenwet neergelegde mogelijkheid kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten zonder mondelinge behandeling af te doen levert geen schending van artikel 6 EVRM op. Ook de overige klachten van klager die zien op schending van artikel 6 EVRM zijn ongegrond. Verzoek om getuigen te horen door de raad afgewezen. Verzet is ongegrond.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 oktober 2011

in de zaken 11-046H en 11-095H

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de op 14 februari 2011 en 24 maart 2011 binnengekomen klachten van:

 

de heer mr.

klager

tegen:

 

waarnemend deken van de orde van advocaten te Amsterdam

v e r w e er d e r 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brieven van 10 februari 2011 en 21 maart 2011, door de raad ontvangen op 14 februari 2011 respectievelijk 24 maart 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Bij beslissingen 15 maart 2011 en 22 april 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klachten kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissingen op 17 maart 2011 respectievelijk 26 april 2011 aan klager zijn verzonden. 

1.3. Bij brieven van 31 maart 2011 en 10 mei 2011, door de raad ontvangen op 31 maart 2011 respectievelijk 10 mei 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 10 augustus 2011 in aanwezigheid van de waarnemend deken. Klager is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5. De raad heeft kennisgenomen van:

≠ de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

≠ het verzet van klager bij brieven van 31 maart 2011 en 10 mei 2011.

2.   De klachten

2.1 De klacht 10-046H houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij

a) zou hebben samengewerkt met de Amsterdamse deken om klager uit zijn kantoor aan de [X straat] te krijgen; dit blijkt volgens klager uit:

1) het feit dat verweerder overleg heeft gehad met mr. S zonder dat hij klager over de inhoud van dit overleg heeft geïnformeerd en zonder dat hij klager correspondentie van mr. S heeft toegezonden;

2) het feit dat verweerder mr. S groen licht heeft gegeven om een kort geding tot ontruiming te starten tegen klager;

3) het feit dat verweerder of de deken over dat kort geding overleg heeft gehad met de sector kanton;

4) het feit dat verweerder opzettelijk niet heeft ingegrepen bij strafbare gedragingen van mr. S;

b) de door klager op 16 juni 2010 bij de Amsterdamse deken ingediende klacht tegen mr. S (nr. 0910-710) op partijdige wijze heeft onderzocht en dat hij klager discrimineert; dit blijkt volgens klager uit het feit dat

 1) verweerder mr. S niet heeft gerappeleerd om te reageren;

2) klager geen afschriften van correspondentie tussen verweerder en mr. S heeft ontvangen;

3) verweerder klager heeft verzocht zijn klacht, dat mr. S een onderzoeksbureau had ingeschakeld om klagers gangen na te gaan, nader te onderbouwen;

 

c) in de door klager op 23 juni 2010 bij de Amsterdamse deken ingediende klacht tegen mr. S (nr. 0910-710) niet voortvarend is opgetreden en overleg heeft gevoerd met mr. S zonder klager hierover te informeren. Dit getuigt volgens klager van partijdigheid en discriminatie.

2.2 De klacht 11-095H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij heeft geweigerd om de vijf klachten die klager heeft ingediend tegen mr. S direct naar de raad van discipline door te sturen ter behandeling door de raad.

3. Het verzet  

3.1 De verzetgronden in de twee verzetschriften lenen zich voor gezamenlijk behandeling. Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter de klachten ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard doordat:

 1) de beslissingen in strijd met artikel 6 EVRM niet in het openbaar zijn uitgesproken, terwijl in deze zaken burgerlijke rechten van klager, zoals zijn eigendom en zijn kantoor, in het geding zijn;

 2) de beslissingen in strijd met artikel 6 EVRM zijn genomen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden, terwijl in deze zaken de burgerlijke rechten van klager, zoals zijn eigendom en zijn kantoor, in het geding zijn;

 3) de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken een ruime beleidsvrijheid heeft, aangezien zijn beleidsruimte is gebaseerd op de Advocatenwet en deze ruimte wordt beperkt door anti-discriminatiebepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het voorschrift van artikel 14 EVRM dat beide partijen een gelijke rechtspositie innemen in een burgerlijk geding;

 4) de plaatsvervangend voorzitter, net zo min als verweerder, inhoudelijk is ingegaan op de argumenten en standpunten die klager in zijn klachten naar voren heeft gebracht is;

5) de plaatsvervangend voorzitter in haar beslissing in de zaak 11-046H is uitgegaan van een niet in de Advocatenwet verankerd en dus met artikel 6 en 14 EVRM strijdig uitgangspunt, waar zij oordeelt dat het handelen van de waarnemend deken niet ter beoordeling staat van de tuchtrechter;

 6) de plaatsvervangend voorzitter in haar beslissing in de zaak 11-095H klager’s argumenten heeft miskend dat de door verweerder toegepaste rechtsgang geen rechtsgang is die met de door artikel 6 EVRM voorgeschreven waarborgen is omkleed en dat verweerder dus aan klager’s verzoek de klachten tegen mr. S direct door te leiden aan de raad van discipline had moeten voldoen;

 7) de plaatsvervangend voorzitter in haar beslissing in de zaak 11-046H in strijd met artikel 6 EVRM geen acht heeft geslagen op de door klager met verweerder, de deken en de toenmalige voorzitter van de raad van discipline gevoerde correspondentie en de door klager ingediende klachten en pleitnotities;

 8) de beslissing in de zaak 11-095H is gegeven door een plaatsvervangend voorzitter die onder de toenmalige voorzitter van de raad valt, waarmee klager een geschil heeft en afkomstig is uit het Amsterdamse milieu en dus van een echte onafhankelijke en/of onpartijdige rechter als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake is.

3.2 Klager heeft de raad verzocht de deken, de waarnemend deken en mr. S (alsmede nog nader op te geven getuigen) als getuigen te horen ter onderbouwing en motivering van zijn klacht en de stellingen en de feiten waar de klacht op berust.

3.3  Klager heeft in zijn verzet in de zaak 11-046H de raad met het oog op artikel 6 EVRM verzocht om behandeling door een onafhankelijke raad waarin geen leden zitting zullen hebben die onderhevig zijn aan het tuchtrecht van de deken en/of de toenmalige voorzitter van de raad en vice-voorzitters, nu hij een geschil heeft met de deken en de toenmalige voorzitter.

4. Feiten

4.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, worden uitgegaan van de in de beslissingen vastgestelde feiten.

5. Beoordeling van het verzet

Gronden 1 en 2

5.1 Klager heeft als gronden van verzet aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden omdat de beslissingen niet in het openbaar zijn uitgesproken en omdat deze beslissingen zijn genomen zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden.

5.2  Artikel 46g Advocatenwet biedt de voorzitter de mogelijkheid onder andere kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten schriftelijk af te wijzen, zonder dat hiervoor een zitting heeft plaatsgevonden. Klager heeft niet onderbouwd uiteengezet waarom deze wettelijke bepaling strijdig zou zijn met artikel 6 EVRM. Tegen de beslissing van de voorzitter kunnen de klager en de deken immers op grond van artikel 46h, eerste lid, Advocatenwet binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de raad van discipline. In dat geval wordt de zaak in verzet door de raad van discipline behandeld op een (openbare) zitting, zoals dit ook in de zaken van klager op 10 augustus 2011 is gebeurd. De gronden kunnen derhalve niet slagen.

Gronden 3 en 5

5.3 Het uitgangspunt van de plaatsvervangend voorzitter dat verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken in de uitoefening van de aan hem in die hoedanigheid opgedragen taken een ruime beleidsvrijheid heeft, volgt uit bestendige rechtspraak van het Hof van Discipline en is dus juist. Waar klager opmerkt dat deze vrijheid niet onbegrensd is, heeft klager gelijk. Uitgangspunt is dat wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klager heeft niet gesteld- en ook anderszins in niet gebleken – dat verweerder bij zijn onderzoek naar de door klager tegen mr. S ingediende klachten, het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd.

5.4 De plaatsvervangend voorzitter heeft in haar beslissing niet geoordeeld dat verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken een onbegrensde beleidsvrijheid heeft en evenmin dat zijn handelen niet ter beoordeling van de tuchtrechter zou staan. de vijfde verzetsgrond is reeds hierom ongegrond.

5.5 Voor zover klager meent dat uit artikel 14 EVRM voortvloeit dat de waarnemend deken en hij een gelijke rechtspositie moeten innemen ten aanzien van de wijze waarop de waarnemend deken de door klager tegen mr. S ingediende klacht onderzoekt, geeft klager blijk van een onjuiste rechtsopvatting van artikel 14 EVRM. Deze gronden kunnen derhalve niet slagen.

Gronden 4 en 7

5.6 Klager heeft als grond van verzet aangevoerd dat de beslissingen tot stand zijn gekomen in strijd met artikel 6 EVRM daar de plaatsvervangend voorzitter niet is ingegaan op (alle) door klager gemaakte verwijten en aangevoerde argumenten, feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de raad licht klager niet voldoende concreet toe waarom van een schending van bedoelde wet- en regelgeving en (on)geschreven beginselen sprake zou zijn. Ook blijkt uit de stellingen van klager niet waarom dat tot een schending van artikel 6 EVRM zou moeten leiden. Uit de beslissingen blijkt dat alle klachtonderdelen door de plaatsvervangend voorzitter uitvoerig zijn beoordeeld, waarbij dragende argumenten en relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. Voorzover klager verweerder verwijt niet op zijn argumenten en standpunten te zijn ingegaan, kan dat geen grond voor verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter opleveren. De gronden kunnen derhalve niet slagen.

Grond 6

5.7 Voorzover klager als grond voor verzet aanvoert dat hij meerdere argumenten naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat de door verweerder toegepaste rechtsgang niet met voldoende waarborgen zoals voorgeschreven door artikel 6 EVRM was omkleed, kan deze grond niet slagen nu klager niet aanvoert welke argumenten hij heeft aangevoerd die niet door de plaatsvervangend voorzitter in haar beslissing zouden zijn meegewogen.

5.8 In zijn algemeenheid bestaat er geen verplichting voor de (waarnemend) deken om een klacht zonder het instellen van onderzoek door te zenden aan de raad van discipline indien een klager daarom verzoekt. Artikel 46 d lid 3 Advocatenwet houdt in dat een klager, indien drie maanden na indiening van de klacht geen schikking is bereikt, de deken kan verzoeken om de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de deken te bepalen of en, zo ja, wanneer hij op een dergelijk verzoek ingaat. Voormelde wetsbepaling brengt voor de (waarnemend) deken niet de verplichting mee om een klacht onmiddellijk ter kennis te brengen van de raad van discipline zonder eerst het zijns inziens noodzakelijke onderzoek naar de klacht te hebben afgerond. Van bijzondere omstandigheden in het geval van klager’s klachten tegen mr. S die inwilliging van klager’s verzoek om directe doorzending wel zouden rechtsvaardigen, is niet gebleken.  De verzetgrond kan derhalve niet slagen.

Grond 8

5.9 Klager heeft als grond ook aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden nu er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie:

-  omdat de plaatsvervangend voorzitter onder de toenmalige voorzitter van de raad valt met wie klager een geschil heeft, en

-  omdat de plaatsvervangend voorzitter afkomstig is uit het Amsterdamse milieu.

5.10  De stelling van klager dat er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie, omdat de plaatsvervangend voorzitter onder de toenmalige voorzitter van de raad valt waarmee klager een geschil heeft, leidt zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet tot het oordeel dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM en daaruit is ook niet af te leiden dat zij daarom niet onpartijdig en onafhankelijk zou zijn. Bovendien zijn de plaatsvervangend voorzitters van de raad benoemde onafhankelijke rechters (EHRM 16 december 2008, 53025/99 Frankowicz v. Poland). De stelling van klager over “het Amsterdamse milieu” waaruit de plaatsvervangend voorzitter afkomstig zou zijn en wat tot haar partijdigheid zou leiden, is evenmin onderbouwd. Het Hof van Discipline heeft in zijn beslissing van 18 april 2011 No. 6012 in een door klager tegen de deken ingediende klacht geoordeeld over een zelfde opmerking over “het Amsterdamse milieu”. De ongefundeerde opmerking van klager over “het Amsterdamse milieu” is volgens het Hof een advocaat bepaald niet waardig en in hoge mate krenkend is. De grond kan derhalve niet slagen.

5.10 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klachten terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van de klager tegen de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, is het verzet ongegrond.

6. Verzoeken

6.1 Het verzoek tot het oproepen en horen van getuigen wijst de raad af, aangezien niet valt in te zien tot welke andere beslissing verklaringen van getuigen zouden kunnen leiden. Klager heeft dat ook niet onderbouwd aangevoerd.

6.2 Het verzoek van klager om een onafhankelijk college ex artikel 6 EVRM samen te doen stellen van advocaten die niet onder het tuchtrecht ressorteren van de deken of de toenmalige voorzitter van de raad, wordt niet gehonoreerd, nu daar, gelet op hetgeen onder 5.8 is overwogen, geen reden toe is. De raad heeft geen schending van artikel 6 EVRM kunnen vaststellen en klager voert daarvoor ook geen deugdelijk toegelichte stellingen aan.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen de beslissingen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. J.J. Trap, mr. M.J. Westhoff en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2011.

 

voorzitter           griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.