Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1358
Zaaknummer
10-259H
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder over onvoldoende (parate) juridische kennis beschikt om zaak te kunnen aannemen. Een andere visie op het juridische geschil dan de cliënt is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder is niet verplicht visie van de cliënt te volgen. Verweerder heeft opdacht niet ontijdig naast zich neergelegd. Hij kan aanspraak maken op honorarium voor de tot dat moment verleende diensten. Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 februari 2011
in de zaak 10-259H
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de be-slissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
De vereniging van eigenaars
k l a a g s t e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 6 juli 2010, bij de raad binnengekomen op 8 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 19 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 19 juli 2010 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij faxbrief van 20 juli 2010, door de raad op 20 juli 2010 ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 1 december 2010. Verweerder is verschenen. Klaagster heeft voor de mondelinge behandeling aangegeven niet aanwezig te zullen zijn, maar geen uitstel te verlangen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzet van klager bij eerdergenoemde faxbrief van 20 juli 2010.
De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij (i) over onvoldoende (parate) juridische kennis van het VvE-recht beschikt en daarom de opdracht had moeten weigeren en (ii) geweigerd heeft er voor te zorgen dat de onrechtmatige situatie jegens klaagster op de door haar voorgestane wijze zou worden beëindigd, maar in plaats daarvan de samenwerking met klaagster heeft opgezegd.
2.2 Het verzet houdt, naar de raad begrijpt, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, nu daarmee is miskend dat verweerder over de juridische positie van klaagster een heel andere zienswijze op na hield dan klaagster, wat bevestigt dat hij niet over voldoende juridische kennis beschikt, maar zijn opdracht desondanks niet onmiddellijk heeft neergelegd en in plaats daarvan voor zijn dienstverlening honorarium heeft ontvangen van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster.
Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster was met de gemeente Rotterdam in een juridisch geschil verwikkeld. In dat kader heeft verweerder eind januari 2009 het verzoek gekregen de belangen van klaagster te behartigen. Het verzoek is gedaan door de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster. Verweerder is de derde opvolgende advocaat die dit verzoek heeft gekregen.
3.3 Verweerder heeft de opdacht aanvaard en klaagster geadviseerd. Het advies houdt onder meer in een verjaringsverweer te voeren. Het moment waarop de door de gemeente gestelde vordering zou verjaren zou aanstaande zijn.
3.4 Begin februari 2010 is verweerder ermee bekend geraakt dat klaagsters ver-tegenwoordiger zonder overleg klachten heeft ingediend bij de gemeentelijke ombudsman en op 24 november 2009 een brief aan de gemeente heeft verzonden waarin hij de gemeente – namens klaagster – verzoekt om een procedure tegen klaagster te starten. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de opdracht wegens het verschil van inzicht naast zich neergelegd.
3.5 Bij email van 7 maart 2010 heeft klaagster het volgende aan verweerder bericht:
“Geachte ex-advocaten van ondergenoemde VVE,
In het verleden bent u alle drie werkzaam geweest voor onze VVE conform bijlagen. Omdat u zich alle drie heeft teruggetrokken krijgt de VVE thans geen rechtsbijstand meer conform bijlagen.
De VVE heeft middels een verzekering haar rechtsbijstand veilig gesteld en heeft daarom geen extra geld voor dure advocaten.
In verband met de gedragscode van uw branche verzoek ik daarom 1 uwer, de opdracht binnen 1 maand weer ter hand te nemen.
Indien dit niet gebeurt, zal ik alsnog bij uw 3 advocaten-orden klachten indienen over u allen, met verzoek 1 uwer aan te wijzen.
De stand van zaken in dit dossier, voor zover het de VVE aangaat, is overigens relatief eenvoudig:
1. De VVE is (volgens verweerder) nog niet in rechte betrokken, maar volgens gemeente-brief, is de
VVE wel! al in rechte betrokken.
De VVE zou dat gemeente-standpunt nader uitgezocht willen zien, maar volgens verweerder is dat onnodig en vervolgens vertrekt verweerder.
2. De gezamenlijke leden willen dat de (vermeende) VVE-schuld wordt vastgesteld, omdat al een
groot deel via dwang is ingevorderd
De gezamenlijke leden denken dat er geen risico is dat een eventuele verjaring gestuit wordt, omdat de vermeende schuld uit 2002 is
3. Daarbij komt, dat als de gemeente niet over het leden-protest wordt ingelicht, de gemeente wellicht kan denken, dat de leden ermee instemmen, dat de VVE-(vermeende)schuld-verdeling niet regulier, via bestuur, en conform de wet en splitsingsakte, maar afwijkend, via de gemeente-strategie, onder de leden wordt afgedwongen, conform de eigen regels van de gemeente zelf.
De leden kiezen dus terzake van kostenverdeling van de vermeende VVE-schuld voor handhaving van wet en splitsingsakte.
Het is de bestuurder die wet en splitsingsakte moet toepassen en handhaven, bij gebreke, waarvan be-stuurder prive-aansprakelijk is.”
Beoordeling van het verzet
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. De raad stelt in dit kader voorop dat verweerder bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van klaagster het best zijn gediend. Wél moet verweerder duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.2 Verweerder heeft klaagster geadviseerd over haar juridische positie. Op grond van de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf is verweerder daarbij de eindverantwoordelijke. De raad is niet gebleken dat de (parate) juridische kennis van verweerder niet toereikend is om die verantwoordelijkheid te dragen. Het verwijt dat verweerder de opdracht reeds daarom niet had moeten accepteren, is dus onterecht. Het enkele feit dat verweerder een ander idee had over de juridische positie van klaagster en de op grond daarvan te volgen strategie om het beste resultaat te krijgen, is evenmin tuchtrechtelijke verwijtbaar. Anders dan klaagster kennelijk meent, is verweerder niet verplicht op de door klaagster voorgestane wijze een einde te maken aan het geschil met de gemeente. Verweerder kan hierover derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt wor-den gemaakt.
4.3 Eerst nadat er een situatie ontstaat dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de te volgens strategie ontstaat, dient de advocaat zijn of haar opdacht naast zich neer te leggen. Verweerder heeft dat gedaan. Gesteld noch gebleken is daarbij dat verweerder dat ontijdig heeft gedaan. Het neerleggen van de opdracht betekent in principe niet dat de advocaat voor de werkzaamheden tot dat moment geen aanspraak kan maken op honorarium, zodat ook deze door klaagster aangevoerde verzetsgrond niet slaagt. Het vorengaande betekent dat de voorzitter de klacht derhalve terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond;
Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, B.E. van der Molen, M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.