Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2076

Zaaknummer

10-40

Inhoudsindicatie

Verweerder handelde niet klachtwaardig door aanbod kinderalimentatie zonder nader onderbouwing van stukken door de wederpartij niet te aanvaarden, ook al was het resultaat dat nadien in de procedure werd bereikt aanzienlijk slechter dan het gebodene.

Uitspraak

10-40

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

  

      

Inzake

      [ ],

      wonende te[ ]      hierna te noemen: klaagster

      tegen

      Mr.[ ],

      advocaat te [ ]

      hierna te noemen: verweerder

 

1. Bij brief van 23 maart 2010 heeft Mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, namens de deken van genoemde orde ter kennis van de raad gebracht de klacht van mevrouw [ ]tegen [ ]. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline van 25 oktober 2010, waar zowel klaagster, bijgestaan door mevrouw mr.X, advocaat te [ ] en verweerder, bijgestaan door mr.Y, advocaat te [ ], is verschenen.

2.  De raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. C.J. Lunenberg- Demenint, H.C. Brandsma, A.D.G. Bakker en P.R.M. Noppen,  leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

3.  De klacht betreft het optreden van verweerder vanaf november 2006 als advocaat van klaagster in een kwestie tot vaststelling van kinderalimentatie.

De klacht luidt als volgt: verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt door zich onvoldoende in te spannen ten behoeve van de behartiging van de belangen van klaagster. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 8 door klaagster onvoldoende te informeren en adviseren en door zonder overleg met klaagster een voorstel voor een minnelijke regeling van de wederpartij af te wijzen, waardoor verder geprocedeerd moest worden. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om een bijdrage voor de kinderen afgewezen, waardoor klaagster ernstig financieel nadeel leed.

4.  Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer als volgt. De klacht is erg laat ingediend.

Van aanvang af lag de nadruk in de zaak op het feit dat de ex-partner van klaagster geen stukken wilde verschaffen. Klaagster wendde zich tot hem nadat een mediation niet succesvol op het punt van de kinderalimentatie was afgerond. Ook de tussenkomst van een financieel deskundige die berekeningen heeft opgesteld, heeft niet tot overeenstemming geleid. Het voorstel dat namens de ex-partner van klaagster op enig moment is gedaan, kon niet inhoudelijk worden beoordeeld omdat de stukken nog steeds ontbraken. Verweerder heeft klaagster op de hoogte gebracht van het voorstel.

De wederpartij heeft het voorstel ingetrokken omdat er geen nadere termijn voor het indienen van een verweerschrift werd gegund. Verweerder heeft het voorstel dus niet afgewezen. Het feit dat de beslissing van de rechtbank uiteindelijk veel slechter is uitgepakt dan het voorstel, is niet aan verweerder te wijten.

5. Bij de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende feiten:

 Verweerder stond klaagster bij in het kader van een verzoek tot vaststelling kinderalimentatie. Deze procedure volgde op een mediation-traject, waarin klaagster en haar ex-partner over een aantal kwesties overeenstemming hadden bereikt. Geen overeenstemming werd bereikt over de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de twee kinderen. Na afwikkeling van het mediation-traject heeft de heer Z. als financieel deskundige een draagkrachtberekening opgesteld. Uit deze draagkrachtberekening bleek, dat de ex-partner van klaagster een bijdrage van

 € 467,00 per maand te vermeerderen met het fiscaal voordeel zou kunnen voldoen.

Op 29 januari 2007 heeft verweerder namens klaagster een verzoek tot vaststelling kinderalimentatie bij de rechtbank Arnhem ingediend. In het verzoekschrift is om vaststelling van een bijdrage in kosten van opvoeding en verzorging van de twee kinderen verzocht ad € 300,00 per kind per maand, ingaande 27 september 2006. Op 11 april 2007 heeft de advocaat van de ex-partner van klaagster telefonisch aan verweerder voorgesteld om de bijdrage ten behoeve van de twee kinderen te bepalen op € 200,00 respectievelijk € 300,00 per maand met ingang van 1 april 2007. Het voorstel is aan klaagster doorgeleid bij brief van 19 april 2007, waarbij gevoegd de brief van 18 april 2007 van de zijde van de advocaat van de ex-partner met daarbij gevoegd een aantal stukken.

 In de brief van 19 april 2007 heeft verweerder klaagster voorgehouden dat de voorgestelde ingangsdatum wat hem betreft eerder zou moeten komen te liggen en dat nog steeds een aantal essentiële stukken ontbrak. Klaagster heeft naar aanleiding van deze brief geen contact met verweerder verzocht. Bij brief van 25 april 2007 heeft de advocaat van de ex-partner nog een aantal stukken overgelegd. In deze brief wordt voorts melding gemaakt van de nog niet voor handen zijnde stukken. Bij brief van 1 mei 2007 heeft verweerder aan de advocaat van de ex-partner bericht dat de ex-partner volledigheid openheid van zaken diende te geven door middel van het overleggen van een aantal aangiften en jaarstukken en dat er geen verder uitstel meer zou worden verleend voor het indienen van een verweerschrift. Bij faxbericht van 8 mei 2007 heeft de advocaat van de ex-partner bericht dat de stukken waar verweerder om verzocht nog niet aanwezig waren en daarbij verwezen naar een verklaring van de accountant waaruit bleek dat de stukken op een termijn van twee à drie weken geproduceerd zouden kunnen worden. Indien geen uistel voor het indienen van het verweerschrift zou worden verleend zou het voorstel komen te vervallen. Bij faxbericht van 9 mei 2007 heeft verweerder te kennen gegeven dat geen nader uitstel zou worden verleend, op grond waarvan het voorstel als ingetrokken moest worden beschouwd. Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft de ex-partner van klaagster de gelegenheid gekregen nog een aantal stukken over te leggen. Het betreft een aantal jaarrekeningen van diverse besloten vennootschappen waarin de ex-partner van klaagster via zijn holding deelneemt. Bij beschikking van 17 december 2007 is het verzoek tot vaststelling van een bijdrage ten behoeve van de twee kinderen afgewezen.

Klaagster heeft met verweerder twee gesprekken gevoerd. Deze gesprekken vonden plaats in november 2006 en januari 2007. Naar aanleiding van het voorstel dat namens de ex-partner in april 2007 is gedaan, is er geen telefonisch overleg tussen klaagster en verweerder geweest.

6. De raad beoordeelt de klacht als volgt. Verweerder heeft gesteld dat de klacht wel erg laat is ingediend. De klacht is ingediend in maart 2009, derhalve minder dan 2 jaar nadat de omstandigheden waarop de klacht ziet, zich hebben voorgedaan. Nu verweerder bovendien geen consequenties stelt of verbindt aan de termijn waarop de klacht is ingediend en ook overigens niet is gebleken dat verweerder in zijn verdediging is geschaad, passeert de raad dit verweer.

  Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat van aanvang af speelde dat de ex-partner van klaagster, zowel tijdens de mediation als daarna, onvoldoende gegevens heeft verstrekt en onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het verkrijgen van inzicht in de financiële situatie door middel van gegevens was van belang bij de beoordeling van de draagkracht van de ex-partner en dus bij de beoordeling van een aanbod om de kinderalimentatie in onderling overleg vast te stellen op een bepaald bedrag. Het aanbod dat namens de ex-partner is gedaan kon door verweerder niet inhoudelijk beoordeeld worden.

Het aanbod week niet ingrijpend af van de bijdrage die in de procedure is verzocht, maar wel ten aanzien van de ingangsdatum, die aanmerkelijk later lag dan de datum die bij verzoekschrift was verzocht. Verweerder heeft dit bij brief van 19 april 2007 aan klaagster medegedeeld. Klaagster heeft naar aanleiding van deze brief geen contact opgenomen met verweerder zodat verweerder er vanuit mocht gaan dat zijn insteek en opstelling naar aanleiding van het aanbod de instemming van klaagster had. Het had op de weg van klaagster gelegen om, indien zij van de door verweerder voorgestane aanpak had willen afwijken, dit met verweerder te communiceren.

Het verzoek om uitstel voor het indienen van een verweerschrift hield verband met het niet tijdig kunnen aanleveren van de financiële gegevens. In het licht van de voorgeschiedenis is niet onbegrijpelijk dat verweerder op dat moment dit nader uitstel niet heeft gegund, ook al had dit tot consequentie dat het aanbod als ingetrokken moest worden beschouwd.

Gelet op het gedane aanbod ging verweerder er van uit dat de ex-partner van klaagster draagkracht had om een bijdrage te betalen. Verweerder verwachtte dan ook begrijpelijkerwijs niet dat de rechtbank uiteindelijk het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie zou afwijzen. De uitkomst van de procedure is voor klaagster uitermate teleurstellend, maar in het licht van de gang van zaken niet tuchtrechtelijk aan verweerder te verwijten. Het standpunt van verweerder, dat hij over de ter zake doende financiële stukken diende te beschikken alvorens hij het aanbod inhoudelijk zou kunnen beoordelen, acht de raad begrijpelijk.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2011.

 

Griffier     Voorzitter