Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2229

Zaaknummer

11-116H

Inhoudsindicatie

 Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder wordt verweten niet, althans onvoldoende gebruik te hebben gemaakt van de bewijsstukken die klagers verweerder ter beschikking hebben gesteld. Verweerder heeft klagers tweemaal schriftelijk verzocht hem bewijsstukken te verstrekken. Het was beter geweest als verweerder klagers schriftelijk had gewaarschuwd voor het risico dat zij liepen de procedure(s) te verliezen als hij niet de beschikking zou krijgen over de verschillende (bij naam genoemde) bewijsstukken. Hoewel  het handelen van verweerder in dezen niet de schoonheidsprijs verdient, is dit verzuim niet zo ernstig dat het kan leiden tot gegrondverklaring van de klacht.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 6 december 2011

in de zaak 11-116H

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 14 april 2011 binnengekomen klacht van:

 

de heer en mevrouw

klagers

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 12 april 2011, door de raad ontvangen op 14 april 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 3 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 t/m 60. 

 

2. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.2. Verweerder heeft klagers in de periode 2005/2006 als advocaat bijgestaan nadat klagers door hun (voormalige) werkgever op staande voet waren ontslagen. Er heeft een zevental procedures plaatsgevonden, waaronder de vordering van hun

(voormalige) werkgever tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 50.000 à € 60.000 terzake gesteld frauduleus handelen door klagers.

2.3. De kantonrechter van de Rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 26 oktober 2005 de vordering van de (voormalige) werkgever toegewezen tot een bedrag van € 58.381,36. Bij brief van 1 november 2005, bij welke brief verweerder een afschrift van voormeld vonnis aan klagers heeft gestuurd, heeft verweerder – voor zover relevant – het volgende geschreven:

“Hierbij doe ik u afschrift toekomen van het vonnis van de kantonrechter te Haarlem van 26 oktober 2005. […]

Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad. Een en ander betekent dat bij het instellen van hoger beroep het vonnis wordt geschorst.

Uiteraard adviseer ik u hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Wel is duidelijk dat louter ontkennen geen zin heeft. Tegenbewijs zal moeten worden geleverd door middel van getuigenverklaringen, schriftelijke bescheiden etc.”

2.4. Tegen voormeld vonnis van 26 oktober 2005 heeft verweerder namens klagers hoger beroep ingesteld. Bij brief van 20 april 2006 aan klagers heeft verweerder – voor zover relevant – het volgende geschreven:

"Zoals bekend, wil ik mevrouw [K.] en de accountant oproepen als getuigen. Aan het oproepen van een accountant als getuige zijn echter behoorlijke kosten verschuldigd aangezien deze voor het verschijnen als getuige in principe zijn uurtarief mag opvoeren. Het is dan ook van belang dat wij hieromtrent vooraf overleg hebben. Hiertoe hadden wij al eerder een afspraak gemaakt op vrijdag 17 maart 2006 om 16.30 uur. Zonder opgave van redenen bent u echter niet verschenen.

Naast het voorbereiden van het getuigenverhoor […] zal ik ook memories van grieven moeten indienen bij de twee procedures in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam. Al enige maanden terug heb ik u verzocht zoveel mogelijk stukken etc. te verzamelen zodat het hoger beroep zo goed mogelijk voorbereid kan worden. Het lijkt mij van belang dat wij in ieder geval maandag 24 april a.s. een afspraak maken voor een bespreking op mijn kantoor."

2.5. Voordat in het hoger beroep arrest  is gewezen, heeft verweerder het dossier op verzoek van klagers overgedragen aan mr. H. Uiteindelijk heeft het Gerechtshof Amsterdam klagers bij arrest van 4 januari 2007 veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan hun (voormalige) werkgever van € 51.382,01.

2.6. Klagers hebben verweerder bij brief van 31 augustus 2007 aansprakelijk gesteld.

3. Klacht

3.1. De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij:

a. niet, althans onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de bewijsstukken die klagers verweerder ter beschikking hebben gesteld;

b. is voorbijgegaan aan een door klagers voorgedragen getuige;

c. klagers niet naar behoren heeft geïnformeerd over de al dan niet uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem van 26 oktober 2005.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

4.2. Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. De raad constateert dat partijen het niet eens zijn over de vraag of klagers aan verweerder bewijsstukken – die het standpunt van klagers in de procedure jegens hun (voormalige) werkgever konden staven - hebben verstrekt. Klagers stellen dat zij aan het begin van de procedure op het kantoor van verweerder aan laatstgenoemde een zwarte koffer met (schriftelijke) bewijsstukken hebben overhandigd. Verweerder heeft deze bewijsstukken volgens klagers in hun bijzijn gekopieerd, waarna hij de zwarte koffer weer heeft teruggegeven. Volgens klagers heeft verweerder dus vanaf het begin van de procedure de beschikking gehad over alle schriftelijke bescheiden waarmee verweerder in de procedure bewijs kon leveren voor het standpunt van klagers. Klagers stellen dat verweerder geen, althans onvoldoende, gebruik heeft gemaakt van voormelde bewijsstukken.

4.3. Verweerder stelt daarentegen dat hij nooit een zwarte koffer met bewijsstukken heeft ontvangen van klagers. Evenmin heeft hij van hen bescheiden en/of verklaringen ontvangen die hij in de procedure tegen de (voormalige) werkgever van klagers kon indienen.

4.4.  De raad stelt voorop dat zij niet kan vaststellen of klagers de zwarte koffer met bewijsstukken wel, dan wel niet aan verweerder hebben overhandigd. Zoals hiervoor onder de feiten is uiteengezet, heeft verweerder echter bij brieven van 1 november 2005 en 20 april 2006 aan klagers geschreven dat hij getuigenverklaringen en schriftelijke bescheiden nodig had.

4.5. In reactie op voormelde brieven van verweerder hebben klagers verweerder niet erop gewezen dat hij alle bewijsstukken reeds in zijn bezit had, zodat zijn brieven geen doel dienden. Ter zitting hebben klagers ook erkend dat zij hem hierop niet hebben gewezen. Het had op de weg van klagers gelegen hem hierop (schriftelijk) te wijzen. Nu (i) verweerder klagers tweemaal schriftelijk om bewijsstukken heeft gevraagd, (ii) klagers verweerder in reactie op voormelde brieven niet erop hebben gewezen dat hij reeds alle bewijsstukken in zijn bezit had en (iii) klagers de betreffende bewijsstukken niet in onderhavige klachtprocedure hebben ingebracht, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat verweerder de verschillende bewijsstukken in zijn bezit heeft gehad. De raad zal bij de behandeling van dit klachtonderdeel derhalve als uitgangspunt nemen dat verweerder niet in het bezit was van de verschillende bewijsstukken. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

4.6. Hoewel verweerder klagers tweemaal schriftelijk heeft verzocht hem bewijsstukken te verstrekken, heeft hij nagelaten in zijn brieven specifiek te vermelden om welke bewijsstukken het ging. De raad is van oordeel dat het beter was geweest als verweerder schriftelijk aan klagers duidelijk had gemaakt welke specifieke stukken hij als bewijsstuk van klagers nodig had ter onderbouwing van hun stellingen. Bovendien was het beter geweest als verweerder klagers schriftelijk had gewaarschuwd voor het risico dat zij liepen de procedure(s) te verliezen als hij niet de beschikking zou krijgen over de verschillende (bij naam genoemde) bewijsstukken.

4.7. Hoewel de raad van oordeel is dat het handelen van verweerder in dezen niet de schoonheidsprijs verdient, is de onder 4.6 bedoelde nalatigheid niet zo ernstig dat het kan leiden tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel a is ongegrond.

4.8. Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, maakt de raad op dat klagers de accountant van hun voormalige werkgever, de heer S., wilden laten horen als getuige. Ter zitting hebben klagers medegedeeld dat de heer S. geen schriftelijke verklaring wilde afgeven, aangezien hij nog bij de voormalige werkgever van klagers werkzaam was. De heer S. wilde enkel onder ede een mondelinge verklaring afleggen. In de memorie van grieven van 27 april 2006 in de schadevergoedingsprocedure heeft verweerder namens klagers verschillende malen uitdrukkelijk aangeboden de heer S. als getuige te laten horen. Hiervoor wordt verwezen naar de memorie van grieven onder punt 17, 22, 24, 28, 29 en 32. In de memorie van grieven heeft verweerder bovendien namens klagers verschillende malen aangeboden andere personen als getuigen te horen. Naar het oordeel van de raad is dan ook niet komen vast te staan dat verweerder is voorbijgegaan aan de door klagers voorgedragen getuige. Klachtonderdeel b is ongegrond.

4.9. Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt. Met dit klachtonderdeel wordt verweerder verweten klagers niet naar behoren te hebben geïnformeerd over de al dan niet uitvoerbaarheid bij voorraad van het in de schadevergoedingsprocedure gewezen vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem van 26 oktober 2005. Zoals reeds bij de uiteenzetting van de feiten is opgenomen, heeft verweerder bij brief van 1 november 2005 aan klagers geschreven dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was. Hij heeft bovendien uitgelegd dat dat betekent dat bij het instellen van hoger beroep het vonnis wordt geschorst. Hiermee staat vast dat verweerder klagers wel naar behoren heeft geïnformeerd over de niet-uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 26 oktober 2005.  Ook klachtonderdeel c is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. A.G. van Marwijk Kooy, mr. M.W. Schüller en mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.

 

voorzitter           griffier

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.