Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2248
Zaaknummer
11-212U
Zaaknummer
11-213U
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar en klacht. Ondanks aangevraagde en verkregen toevoeging toch aan cliënt gedeclareerd. Het stond verweerder onder de gegeven omstandigheden niet meer vrij om de gemaakte keuze voor een toevoeging ter discussie te stellen. Daarnaast heeft verweerder klager onvoldoende geïnformeerd over de hoogte van de kosten van rechtsbijstand. Bezwaar en klacht gegrond: voorwaardelijke schorsing voor de duur van vijf maanden.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 19 december 2011
in de zaken 11-212U en 11-213U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 1 juli 2011 binnengekomen dekenbezwaar van:
de deken der Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
d e k e n
alsmede naar aanleiding van de op 1 juli 2011 binnengekomen klachten van:
de heer
k l a g e r
mevrouw mr.
k l a a g s t e r
tegen:
mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 30 juni 2011, bij de raad binnengekomen op 1 juli 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht het bezwaar en de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar en de klachten zijn behandeld ter zitting van 11 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 26, opgenomen in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
De klacht
2.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:
a) Gedragsregel 24 lid 2 heeft geschonden door klager een declaratie te sturen, terwijl hij een toevoeging voor klager had aangevraagd, alsmede
b) Gedragsregel 24 lid 3 heeft geschonden door niet zorg te dragen voor een deugdelijke schriftelijke vastlegging van de afspraken met klager dat geen (verder) gebruik van de verleende toevoeging zal worden gemaakt.
2.2 De klacht van klager houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:
a) heeft gedeclareerd voor zijn werkzaamheden, terwijl daarvoor een toevoeging was afgegeven;
b) hij klager niet vooraf naar behoren heeft geïnformeerd over de kosten van de nog te verrichten rechtsbijstand.
2.3 De klacht van klaagster houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:
a) zijn werkzaamheden op basis van een toevoeging diende te verrichten;
b) en dat hij, toen hij het maximaal door de toevoeging gedekte aantal uren naderde, extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand had dienen aan te vragen. Doordat hij dat heeft nagelaten, is klaagster benadeeld.
2.4 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klagers en de deken de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
3 Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is
verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klager heeft zich op 29 oktober 2009 tot verweerder gewend in verband met zijn echtscheiding. Klager heeft daarbij verzocht of verweerder hem op basis van een toevoeging zou kunnen bijstaan. Verweerder heeft toen aan klager gemeld dat hij in principe geen zaken aannam op basis van een toevoeging. Per brief van 29 oktober 2009 heeft verweerder de opdracht bevestigd. In die brief schrijft hij onder andere dat hij voor de echtscheiding gefinancierde rechtsbijstand zal aanvragen en dat voor de overige kosten in de procedure nog overleg zal worden gevoerd. Op 6 november 2009 heeft verweerder aan klager een voorschotnota gezonden ad € 362,- ter zake eigen bijdrage en griffierechten voor twee procedures, te weten een voorlopige voorziening in verband met de woning en de echtscheidingsprocedure.
3.2 De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 12 november 2009 terzake “echtscheiding met nevenvorderingen’ een toevoeging verleend. Een aanvraag voor een afzonderlijke toevoeging ten behoeve van ‘voorlopige voorzieningen’ werd per brief van 10 december 2009 door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen omdat de hiermee samenhangende werkzaamheden volgens de Raad voor Rechtsbijstand onder het bereik van de eerdere toevoeging vielen.
3.3 Na afronding van zijn werkzaamheden ten behoeve van de voorlopige voorzieningen, heeft verweerder op 16 december 2009 een e-mailbericht aan klager gezonden, waarin staat dat verweerder tot dat moment op basis van gefinancierde rechtshulp heeft gewerkt, maar dat hij in verband met de nog te verwachten werkzaamheden een nieuwe afspraak met betrekking tot de gefinancierde rechtshulp wilde maken. Op 7 januari 2010 heeft verweerder aan klager een e-mail gezonden waarin hij onder andere het volgende heeft vermeld:
“*De kosten van de procedure*
Zoals gezegd heb ik eerder de procedure aangevangen op basis van gefinancierde rechtshulp. Op grond daarvan zal ik de werkzaamheden tot en met de zitting van de voorlopige voorzieningen declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand. Wij sprake af dat u voor het vervolg van de echtscheidingsprocedure zelf geen beroep meer zult doen op gefinancierde rechtshulp, en dat u daarvan afstand zult doen, voor zover daarop een recht bestaat. Ik zal de kosten bij u zelf in rekening brengen. (…) Ik breng als voorschot een bedrag van EUR 500,- excl. 19% BTW in rekening, alsmede de kosten van het griffierecht ad EUR 208,-. U kunt met mevrouw [X] van mijn secretariaat afspreken of of u deze ineens of in delen betaalt. Mevrouw [X] is telefonisch te bereiken op maandag, dinsdag en vrijdag tussen 9.00 en 17.00 uur. Ik zal vervolgens met enige regelmaat een overzicht zenden van de door mij verrichte werkzaamheden, zodat u kunt volgen hoe de kostenontwikkeling loopt.”
3.4 In de loop van 2010 heeft verweerder aan klager nog een viertal aanvullende declaraties gezonden. Op 21 september 2010 heeft verweerder aan klager een declaratie van € 5.124,37 gezonden. De begeleidende brief luidt:
“Bijgaande zend ik u een kladdeclaratie voor de verrichte werkzaamheden en kosten tot en met heden die nog niet zijn gedeclareerd bij u. Ik heb het uurtarief op grond van uw nieuwe situatie van € 200,- gehalveerd tot € 100,- per uur. U kunt met mevrouw [X] een betalingsregeling afspreken indien u dat wenst. Zij is op maandag, dinsdag en vrijdag aanwezig.”
3.5 Klager heeft zich in september 2010 tot een nieuwe advocaat, klaagster, gewend. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 1 maart 2011 besloten de toevoeging, zoals aangevraagd door verweerder in trekken en aan klaagster een toevoeging te verstrekken.
4 Beoordeling
Het dekenbezwaar
4.1 Bij de beoordeling van onderdeel a van het dekenbezwaar is van belang, dat vaststaat dat verweerder aan klager op 29 oktober 2009 heeft geschreven dat hij voor de echtscheiding gefinancierde rechtsbijstand zou aanvragen, dat hij dit ook heeft gedaan, dat de Raad voor Rechtsbijstand op 12 november 2009 een toevoeging heeft afgegeven voor “echtscheiding met nevenvorderingen” en dat verweerder op basis hiervan werkzaamheden is gaan verrichten. Daarnaast heeft verweerder ten behoeve van de werkzaamheden verband houdend met de voorlopige voorzieningen nog een aanvraag voor een toevoeging ingediend, maar deze aanvraag is door de Raad voor Rechtsbijstand op 10 december 2009 afgewezen op de grond dat de te verrichten werkzaamheden onder de eerder verleende toevoeging vielen. Kort hierop heeft verweerder voorgesteld een nieuwe afspraak te maken over de kosten van rechtsbijstand, omdat er naar zijn zeggen nog veel werkzaamheden waren te verwachten en heeft hij, ervan uitgaand dat klager ermee akkoord was dat hij de nog te verrichten werkzaamheden op betalende basis zou verrichten, zijn werkzaamheden aan klager gedeclareerd.
4.2 De raad is van oordeel dat het verweerder op dat moment niet meer vrijstond om de gemaakte keuze voor een toevoeging ter discussie te stellen. Verweerder had zich moeten realiseren dat het voor cliënten, die veelal niet bekend zijn met de systematiek van gefinancierde rechtsbijstand, moeilijk is om, op het moment dat de werkzaamheden in hun zaak al in volle gang zijn, vast te houden aan de afspraak van gefinancierde rechtsbijstand en niet toe te geven aan de gewijzigde financiële wensen van hun advocaat. Verweerder mocht, nadat hij zijn werkzaamheden had aangevangen op basis van de verleende toevoeging, dan ook niet meer terugkomen van de met klager gemaakte afspraak dat hij zijn werkzaamheden op basis van een toevoeging zou verrichten. Hieraan kan niet afdoen dat verweerder klager in het eerste gesprek heeft verteld dat hij in principe geen zaken aannam op basis van een toevoeging. Hij had immers in dit geval op dat principe kennelijk een uitzondering gemaakt. Het eerste onderdeel van het bezwaar is derhalve gegrond.
4.3 Gelet op de beslissing op het eerste onderdeel, ontbreekt ieder belang bij de beoordeling van het tweede onderdeel. De deken is derhalve niet ontvankelijk in het tweede onderdeel van het bezwaar.
De klacht van klager
4.4 Klachtonderdeel a van klager valt samen met het dekenbezwaar. Dit onderdeel is gegrond. Verwezen kan worden naar hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen.
4.5 Klager verwijt verweerder voorts dat hij klager niet naar behoren vooraf heeft geïnformeerd over de kosten van rechtsbijstand. Indien het verweerder was toegestaan om declaraties te sturen, had verweerder klager tussentijds moeten informeren omtrent de hoogte van de kosten van rechtsbijstand, dit mede gelet op de toelichting van verweerder zoals gegeven ter zitting van de raad dat hij met klager had afgesproken hem maandelijks een paar honderd euro in rekening te brengen. Het betaamt een advocaat dan niet om, na een paar maanden werkzaamheden te hebben uitgevoerd, alsnog een declaratie van € 5.214,37 aan klager toe te zenden. Dit klemt te meer omdat in die declaratie alle werkzaamheden vanaf het begin van de zaak aan klager in rekening zijn gebracht, dus ook de werkzaamheden die verweerder had verricht vóór de door hem gestelde nieuwe afspraak over de nog te verrichten werkzaamheden. Het verweer dat deze declaratie als een “kladdeclaratie” of discussiestuk moet worden aangemerkt gaat niet op. Het gebruik van de term “kladdeclaratie” komt de raad onder deze omstandigheden eerder misleidend voor, nu de declaratie, de specificatie en de begeleidende brief juist alle schijn van een daadwerkelijk declaratie geven. Bovendien is verweerder ook niet meer op deze declaratie teruggekomen. Klachtonderdeel b is derhalve ook gegrond.
De klacht van klaagster
4.3 Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht van klaagster is de raad van oordeel dat klaagster hierbij geen eigen belang heeft, zodat klaagster in dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Klachtonderdeel b is ongegrond. De stelling van klaagster dat een advocaat ten behoeve van een eventuele opvolgend advocaat in de zaak extra uren zou moeten aanvragen, vindt geen steun in enige geschreven of ongeschreven regel.
5 Maatregel
5.1 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder, door te handelen als omschreven in de paragrafen 4.1 en 4.5, heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende, waaronder de aard en ernst van de klacht en het bezwaar en de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder, mede op het gebied van financiën, acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vijf maanden passend en geboden. Daarbij zal de raad als bijzondere voorwaarde bepalen dat verweerder binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze uitspraak zorg zal dragen voor terugbetaling van het door klager aan hem betaalde honorarium en de door klager aan hem betaalde eigen bijdrage. De eigen bijdrage moet worden terugbetaald omdat klager aan klaagster in het kader van de aan haar verleende toevoeging nogmaals een eigen bijdrage heeft betaald en de toevoeging van verweerder is ingetrokken. De door klager via verweerder betaalde griffierechten en eventuele andere verschotten (kantoorkosten uitgezonderd) behoeft verweerder niet terug te betalen aan klager.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart onderdeel a van het dekenbezwaar gegrond en onderdeel b niet ontvankelijk;
- verklaart de klacht van klager in alle onderdelen gegrond;
- verklaart klaagster in onderdeel a van haar klacht niet-ontvankelijk en verklaart onderdeel b van haar klacht ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vijf maanden;
- bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging of op de grond dat hij een of meer van de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze uitspraak (1) aan klager op een door hem op te geven rekening terugbetaalt het door klager aan verweerder betaalde honorarium en de door klager aan verweerder betaalde eigen bijdrage en (2) aan klager een creditnota stuurt voor het nog niet betaalde deel van het aan klager in rekening gebrachte honorarium; en dat verweerder binnen één week na effectuering bewijsstukken daarvan aan de deken zendt;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs A. de Groot, R. Lonterman, B.J. Sol, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC
Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan
uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke
kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 548 4608. Tegelijkertijd met de
indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden
toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607.