Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1738
Zaaknummer
10-372U
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerster dat zij zich onnodig grievend en onjuist heeft uitgelaten over klager die advocaat is en tevens de wederpartij van de cliënte van verweerster. Daarbij verwijt klager verweerster dat zij niet heeft meegewerkt aan het opheffen van een verleende akte niet dienen in verband met bijzondere omstandigheden. Klacht deels gegrond, deels niet ontvankelijk en deels ongegrond, waarbij ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel geen maatregel is opgelegd.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 juni 2011
in de zaak 10-372 U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
de heer mr.
k l a g e r
tegen
mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 12 oktober 2010, door de raad ontvangen op 14 oktober 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 4 april 2011. Ter zitting zijn verschenen klager en verweerster. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;
- de stukken genummerd onder 1 t/m 17 in de bij deze brief gevoegde inventarislijst;
2 De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:
(a) zich stelselmatig onnodig grievend te hebben uitgelaten over klager;
(b) onjuiste informatie te vermelden op de website van het kantoor waar verweerster deel van uitmaakt;
(c) te weigeren mee te werken aan uitstel voor de indiening van een processtuk terwijl de moeder van klager in die periode overleed, en
(d) klager en zijn advocaat rauwelijks te dagvaarden en daarbij klager en zijn advocaat als getuigen aan te kondigen zonder overleg met de deken.
3. De feiten
3.1 Klager en verweerster zijn sinds meerdere jaren verwikkeld in diverse procedures. Verweerster treedt daarbij op als advocaat van klagers wederpartij(en). Klager is in die procedures ook zelf als partij betrokken.
3.2 Klager heeft begin 2010 een faillissementsverzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam. In het verweerschrift dat verweerster namens haar cliënten heeft ingediend bij de rechtbank is onder meer het volgende opgenomen :
“Wel had ik een onderhoud bij de Deken en liet hem zien dat de handtekeningen niet klopten. Ik uitte mijn vermoeden van een strafbaar feit gepleegd door mr [naam klager] en vertelde dat ik aangifte zou gaan doen, vooralsnog tegen een onbekende.”
3.3 Klager heeft vanwege het sterfbed en de uitvaart van zijn moeder verzuimd tijdig uitstel te vragen voor de indiening van de conclusie van antwoord, waardoor aan hem akte niet dienen is verleend. Verweerster heeft desgevraagd aan de rechtbank laten weten geen instemming te zullen verlenen voor het meewerken aan de intrekking van de akte niet dienen. Uiteindelijk is door de rolrechter aan klager alsnog een termijn verleend voor indiening van de betreffende conclusie.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (a) stelt de raad voorop dat verweerster in deze de kwaliteit heeft van de advocaat van de wederpartijen van klager, die weliswaar zelf advocaat is, maar die in persoon procedeert tegen de cliënten van verweerster. Ook onder die omstandigheden geldt het uitgangspunt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in het belang van zijn cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid te beknotten. De vrijheid gaat evenwel niet zover dat de advocaat de belangen van die wederpartij - al dan niet een advocaat - nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. Dat zou het geval kunnen zijn als uitlatingen worden gedaan die onnodig grievend zijn. De raad is van oordeel dat de uitlatingen van verweerster weliswaar scherp waren, doch niet zodanig dat zij daarmee de belangen van klager op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
4.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (b) heeft te gelden dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is. Klager heeft geen eigen belang gesteld ten aanzien van de naar zijn oordeel onjuiste publicaties op de website van verweerster. Gesteld noch gebleken is dat door die onjuiste weergave, voor zover daarvan al sprake was, enig belang van klager is geschaad. Klager moet aldus geacht worden de klacht naar voren te hebben gebracht in het algemeen belang. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, is het klachtrecht echter voorbehouden aan de deken. Uit het voorgaande volgt dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (c) stelt de raad voorop dat tussen advocaten onderling steeds de nodige welwillendheid moet worden betracht in de onderlinge relatie. Dat geldt ook in het geval waarin klager zowel heeft te gelden als de wederpartij van cliënten van verweerster, maar ook de hoedanigheid van advocaat heeft in die zaak. Weliswaar is sprake van zeer moeizame onderlinge verhoudingen, doch dat maakt niet dat verweerster onder de gegeven omstandigheden haar medewerking aan het verlenen van de intrekking van de akte niet dienen mocht weigeren. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
4.4 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (d) acht de raad van belang dat partijen op het moment van de betreffende dagvaarding reeds lange tijd in diverse procedures met elkaar waren verwikkeld. Weliswaar heeft verweerster de betreffende dagvaarding niet aangekondigd, doch dat valt haar onder de geschetste omstandigheden niet zo zwaar aan te rekenen dat dit in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar moet worden geacht. Ten aanzien van het bewijsaanbod zoals dat door verweerster is gedaan en waarbij klager en zijn advocaat als getuigen werden genoemd, geldt dat naar het oordeel van de raad niet is komen vast te staan dat de situatie waarop gedragsregel 20 van de Gedragsregels 1992 ziet zich hier heeft voorgedaan. In dit geval waren klager en zijn advocaat betrokken als procespartij terwijl zonder nadere toelichting of motivering niet kan worden vastgesteld dat zij zouden worden gehoord in het kader van hetgeen zij in de uitoefening van hun beroep als advocaat hebben waargenomen. Dat maakt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5. Maatregel:
Nu klager geen nadeel heeft gehad van de handelwijze van verweerster bij het gegrond verklaarde klachtonderdeel en in het licht van de moeizame verhoudingen tussen verweerster en klager ziet de raad geen aanleiding om aan verweerster een maatregel op te leggen.
BESLISSING:
De raad van discipline:
– verklaart de klachtonderdelen (a) en (d) ongegrond;
– verklaart klachtonderdeel (b) niet ontvankelijk en
– verklaart klachtonderdeel (c) gegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2011 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is op 15 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de niet ontvankelijke en ongegronde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
- klager
- verweerster
- de deken in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607