Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1919
Zaaknummer
5941
Inhoudsindicatie
Verweerder had strafzaak (op toevoeginsbasis) overgenomen van andere advocaat en reageerde niet op diens verzoekn om afrekening terwijl later bleek dat dat niet aan de orde was. gegrond, maatregel schorsing van één week.
Uitspraak
5 augustus 2011
No. 5941
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht,
de deken.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 november 2010, onder nummer M148 2010, aan partijen toegezonden op 19 november 2010, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerder ontvankelijk is verklaard en waarbij de klachtonderdelen 1 en 3 van het bezwaar gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel 2 ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken;
- schrijven van verweerder aan het hof van 24 mei 2011;
- schrijven van verweerder aan het hof van 25 mei 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 juni 2011, waar mr. X. namens verweerder, alsmede de deken zijn verschenen. Mr. X. heeft de door verweerder opgestelde pleitnota voorgedragen.
3. Het bezwaar
Het bezwaar luidt – voor zover in hoger beroep van belang - als volgt:
1. Verweerder heeft jegens zijn confrère mr. L. niet de welwillendheid en het vertrouwen in acht genomen die ten grondslag behoren te liggen aan de onderlinge verhouding tussen advocaten (gedragsregel 17).
2. (...)
3. Verweerder heeft niet de financiële nauwgezetheid en zorgvuldigheid in acht genomen die hem betaamde (gedragsregel 23 lid 1).
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
Verweerder heeft op verzoek van een cliënt op 17 januari 2008 een strafzaak overgenomen van mr. L. Laatstgenoemde zond verweerder diezelfde datum het dossier, inclusief de aan hem verstrekte toevoeging. Op 30 januari 2008 verstrekte mr. L. een opgave van de door hem verrichte werkzaamheden in de strafzaak met het verzoek te zijner tijd een voorstel tot verrekening te mogen ontvangen.
Bij brief van 3 november 2008 heeft mr. L. bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken. Verweerder heeft mr. L. daarop bericht dat het Openbaar Ministerie nog geen beslissing had genomen over de al dan niet verdere vervolging van de betreffende cliënt.
Nadat mr. L. uit perspublicaties had begrepen dat de strafzaak tegen zijn voormalig cliënt was afgedaan heeft hij verweerder bij brief van 15 september 2009 verzocht tot verrekening over te gaan. Verweerder heeft op deze brief niet gereageerd. Op 22 december 2009 heeft mr. L. een rappel gezonden, waarop hij evenmin reactie ontving. Telefonisch verzocht mr. L. een medewerkster van verweerder tot afhandeling van een en ander over te gaan, doch ook dit verzoek bleef zonder resultaat. Gelet op het niet reageren van verweerder heeft mr. L. op 17 juni 2010 de deken verzocht te bemiddelen.
Op 24 juni 2010 schreef verweerder aan de deken: “Ik heb de door mr. L. aan mij verstrekte toevoeging nog niet verrekend omdat ik geen wijziging toevoeging heb aangevraagd. Vandaag heb ik met iemand van de rechtbank te Maastricht gesproken die mij adviseerde de toevoeging aan mr. L. terug te sturen zodat hij zijn uren alsnog in rekening kan brengen. Ik stuur hem vandaag nog de toevoeging ervan uitgaande dat hiermee alles in orde is.”
Mr. L. heeft de deken bij brief van 30 juni 2010 bericht dat hij de toevoeging bij brief van 24 juni 2010 retour heeft ontvangen en dat hij de kwestie daarmee als afgedaan beschouwde.
Op 29 juli 2010 heeft de deken naar aanleiding van de hiervoor omschreven kwestie dekenbezwaar bij de raad ingediend, mede omdat verweerder reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld omdat hij onvoldoende zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden heeft betracht en omdat die beslissingen kennelijk niet hebben geleid tot een gewijzigde opstelling van verweerder.
5. De beoordeling
5.1. De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat het op de weg van verweerder had gelegen uit eigen beweging tot financiële afrekening met mr. L. over te gaan. In ieder geval had van hem verwacht mogen worden dat hij binnen een redelijke termijn de verzoeken van mr. L. beantwoordde. Verweerder heeft ter zitting van de raad aangevoerd dat er niet prompt is gereageerd op de verzoeken van mr. L. door de overstelpende drukte in de (straf)praktijk, waaronder onder meer de behandeling van enkele mega-strafprocessen in den lande. Daardoor was sprake van een overmachtsituatie aan de zijde van verweerder. In zijn eerste grief stelt verweerder dat de raad het beroep op overmacht ten onrechte heeft verworpen. Ook het hof verwerpt het beroep op overmacht. Op 15 september 2009 heeft mr. L. verzocht om tot afrekening over te gaan. Hij heeft uiteindelijk de deken moeten inschakelen om in juni 2010 de toevoeging terug te krijgen. Drukte in de praktijk is geen excuus voor deze gang van zaken.
5.2 Verweerder schrijft in zijn appelmemorie voorts dat de deken de onderhavige kwestie buiten proporties heeft opgeblazen. Hij heeft, nadat de deken contact met hem opnam, direct met de rechtbank geregeld dat mr. L. de toevoeging alsnog kon declareren. Hij stelt dat het gebeurde als een licht administratief verzuim is te kwalificeren en ten onrechte is beslist met een maatregel. Hij kwalificeert de behandeling door de raad en het hof als verspillen van kostbare tijd voor alle betrokkenen. Het hof volgt verweerder in geen van zijn stellingen. Ter zitting van het hof is voor het eerst gebleken dat verweerder vanaf de aanvang van de rechtsbijstand aan de betreffende cliënt helemaal niet op toevoegingsbasis heeft gewerkt, maar op betalende basis. Verweerder stelt dat door dat aspect uit het oog is verloren dat er nog afrekening diende plaats te vinden ter zake een ooit aan de vorige advocaat afgegeven en vervolgens door hem overgenomen toevoeging. Die stelling maakt het aan verweerder te maken tuchtrechtelijk verwijt alleen maar zwaarder. Het maakt duidelijk dat verweerder wist toen hij de strafzaak van mr. L. overnam, althans direct nadien, dat hij niet op toevoegingsbasis voor de betreffende cliënt zou gaan optreden. Het had dan ook op zijn weg gelegen om de toevoeging onmiddellijk begin 2008 aan mr. L. te retourneren en hem mee te delen dat hij de toevoeging kon declareren en daarmee niet tweeënhalf jaar te wachten .
5.3 Verweerder doet de zaak af als een bagatel, een vergissing die op ieder advocatenkantoor kan gebeuren. Het hof kwalificeert de gang van zaken als zeer ernstig. Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij niet de financiële nauwgezetheid en zorgvuldigheid in acht heeft genomen die hem betaamt. Verweerder geeft door de wijze waarop hij zich in deze zaak bij het hof verweert niet de indruk dat de voorwaardelijke schorsingen in de uitoefening van de praktijk die hem in 2008, 2009 en 2010 zijn opgelegd enige indruk op hem hebben gemaakt. Gelet op het feit dat het hof heden in nog twee zaken uitspraak doet waarin eveneens sprake is van onzorgvuldig en niet nauwgezet handelen in financiële aangelegenheden, ziet het hof aanleiding met eenparigheid van stemmen de beslissing van de raad in de onderhavige zaak aan verweerder een berisping op te leggen, te vernietigen en aan verweerder als maatregel de schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week op te leggen. Deze maatregel acht het hof geboden gelet op de ernst van het aan verweerder te maken tuchtrechtelijk verwijt.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 15 november 2010 onder nummer M 148-2010 voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van een week, bepaalt dat deze schorsing ingaat aansluitend op de schorsing die aan verweerder heden in de zaak met nummer 6045 is opgelegd en bepaalt dat de schorsing niet loopt gedurende de tijd dat verweerder uit anderen hoofde is geschorst of niet als advocaat is ingeschreven;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet , voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.M.J. Raymakers, W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.