Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2272
Zaaknummer
11-54
Inhoudsindicatie
Bezwaar van de deken tegen een advocaat die tevens makelaar is, vanwege schending van de verordeningen oplevert, met name van de Samenwerkingsverordening, vrees voor onduidelijkheid en verwarring voor justitiabelen en schending onafhankelijkheid. Verweerder houdt zijn advocaten- en makelaarspraktijk strikt gescheiden en de raad oordeelt dat de combinatie van twee beroepen verenigd in een persoon strikt genomen niet onder de Samenwerkingsverordening valt. De raad acht geen aanknopingspunten aanwezig om de werking van de verordening zo uit te breiden dat deze situatie er onder valt. Bezwaar ongegrond.
Uitspraak
11-54
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 23 mei 2011heeft mr A.P.J.M. de Bruyn, deken van de orde van advoca-ten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht zijn bezwaar tegen
verweerder.
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 26 september 2011, waar zowel de deken als verweerder is verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs B.E. van der Molen, R.P.M Noppen, I.P.A. van Heijst, P.P. Verdoorn, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier.
2. Verweerder is advocaat in plaats X. Sinds zes jaar is hij tevens makelaar in onroe-rende zaken. Binnen hetzelfde pand zijn gevestigd zijn advocatenkantoor, make-laarsbedrijf en vastgoedbedrijf.
De deken brengt het volgende bezwaar ter kennis van de raad:
De handelwijze van verweerder houdt een schending in van artikel 46 Advocaten-wet, schending van de verordeningen, met name de Samenwerkingsverordening alsmede schending van gedragsregels. De deken wijst voorts op de kernwaarden van de advocatuur die te zijner tijd zullen worden opgenomen in de Advocatenwet. Met verwijzing naar een uitspraak van het Hof van Discipline van 6 juni 1994 stelt de deken dat niet ondenkbaar is dat de onafhankelijkheid van verweerder als advocaat in het geding komt wanneer door hem zaken als advocaat behandeld worden waarbij hij ook enige rol heeft gespeeld als makelaar en/of vastgoedbemiddelaar, dan wel waarbij partijen betrokken zijn waarmee hij in hoedanigheid als makelaar zakelijke contacten heeft gehad. De deken is van mening dat daarmee voor justitiabelen onduidelijkheid en verwarring kan ontstaan over de hoedanigheid van de dienstverlener en de dienstverlening. Hij noemt daarbij als mogelijk voorbeeld de mogelijkheid om als makelaar een cliënt bij te staan in een procedure bij de kantonrechter. De deken wijst voorts op de mogelijkheid dat de strakke beroepsregels van de advocatuur kunnen worden verruild voor de lossere regels van de makelaardij, waarbij in het bijzonder het aan de advocaat toegekende verschoningsrecht in de praktijk een probleem kan vormen. Dat doet (mogelijk) afbreuk aan het vertrouwen in de advocatuur.
3. Verweerder betwist dat in de praktijk een situatie zou ontstaan dat er onduidelijk-heid of verwarring kan optreden voor zijn klanten. Hij houdt zijn makelaarspraktijk en zijn advocatenpraktijk strikt gescheiden door als regel te hanteren dat hij nooit als advocaat zal optreden voor de klanten uit de makelaarspraktijk en vice versa. Verweerder stelt dat hij twee verschillende ondernemingen voert, met verschillend briefpapier, verschillende visitekaartjes en eigen beroepsaansprakelijk-heidsverzekeringen. Tenslotte voert hij aan dat hij gedurende dertig jaar als advo-caat nog nooit problemen heeft gehad en dat in de afgelopen zes jaar waarin hij eveneens als makelaar werkzaam is, evenmin een probleem is ontstaan.
4. De raad beoordeelt het bezwaar als volgt:
De kern van het bezwaar van de deken is gelegen in de gedachte dat de combinatie van de werkzaamheden van de advocaat met die van een makelaar/vastgoed-bemiddelaar, zich niet laat verenigen met de onafhankelijkheid die verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat dient te borgen.
De raad beoordeelt een en ander als volgt.
In de Samenwerkingsverordening 1993 is samenwerking tussen een advocaat en andere beroepsbeoefenaars slechts beperkt en onder voorwaarden toegestaan. De ratio van deze regeling is dat de advocaat vanuit een vrije en onafhankelijke positie moet kunnen functioneren. Zoals de deken zelf ook al heeft aangevoerd, valt de si-tuatie waarin een persoon zowel het beroep van advocaat als het beroep van make-laar uitoefent, strikt genomen niet onder de Samenwerkingsverordening. De raad is van oordeel dat terughoudendheid gepast is bij het toepassen van de Samenwer-kingsverordening op situaties die naar de letter niet daaronder vallen. Daarvoor moeten dan duidelijke aanknopingspunten zijn.
Anders dan de deken, ziet de raad die aanknopingspunten niet in de door de deken aangehaalde uitspraak van het Hof van Discipline van 6 juni 1994 Het Hof van Discipline heeft daarin bij de beoordeling van het combineren van de beroepen advocaat en toegevoegd kandidaat-deurwaarder in het midden gelaten of inbreuk werd gemaakt op de Samenwerkingsverordening. Die uitspraak biedt in elk geval geen aanknopingspunten om de Samenwerkingsverordening zo uit te leggen dat daar ook bedoeld is dat de uitoefening van twee vrije beroepen door één en dezelf-de persoon op de zelfde wijze is beperkt. De raad is van oordeel dat de Samenwer-kingsverordening niet is geschreven voor situaties als hier aan de orde en consta-teert dat er geen aanknopingspunten zijn om de werking van die verordening zo uit te breiden dat die situatie er onder valt.
Ook in de gedragsregels wordt de situatie die hier aan de orde is, een advocaat die tevens andere commerciële activiteiten verricht, niet met zoveel woorden aan de orde gesteld. Waar het dus om gaat, is of de onafhankelijkheid in het geding is, of sprake is of kan zijn van tegenstrijdige belangen en of er voor cliënten of derden onduidelijkheid kan ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerder optreedt.
De raad heeft voor de beantwoording van die vraag aandacht besteed aan de con-crete feitelijke omstandigheden van het geval zoals door verweerder beschreven en door de deken niet betwist. Verweerder heeft gedetailleerd uiteengezet op welke strikte wijze hij beide beroepen scheidt en dat hij het beleid heeft om nooit cliënten van de advocatenpraktijk te accepteren in de makelaarspraktijk en vice versa. Ook in de bedrijfsvoering brengt hij een strikte scheiding aan; ander briefpapier, andere voorwaarden, andere administratie en een andere verzekering. Uit de beschreven gang van zaken leidt de raad af dat combinatie van het beroep makelaar met dat van advocaat zoals verweerder dat vormgeeft, al jaren goed lijkt te gaan, althans geen problemen lijkt te geven. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat over zijn werkwijze en werkzaamheden nimmer is geklaagd.
Daarmee is er in dit specifieke geval, zolang de activiteiten strikt gescheiden blij-ven, naar het oordeel van de raad onvoldoende grond om te vrezen voor de onaf-hankelijkheid van verweerder als advocaat en voor onduidelijkheid bij justitiabe-len.
De raad is voorts niet bekend dat er in het verleden aanleiding is geweest om deze of een vergelijkbare combinatie van beroepen in één persoon zoals in deze beslis-sing aan de orde, door de Algemene Raad te laten toetsen of te laten verbieden.
De raad heeft zich wel de vraag gesteld of het wenselijk is dat een advocaat tevens als makelaar/vastgoedbemiddelaar werkzaam is. Zij heeft aarzelingen daarover. Echter, zonder concrete aanwijzingen dat de kernwaarden van de advocatuur in het geding zijn en zonder aanknopingspunten in de regelgeving, ziet de raad geen grond om het bezwaar van de deken gegrond te achten. Concluderend is de raad van oordeel dat het bezwaar als ongegrond dient te worden afgewezen.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
Het bezwaar van de deken tegen verweerder is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2011.
griffier voorzitter