Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1744
Zaaknummer
11-021A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht over niet verlenen rechtsbijstand in toevoegingszaak. Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 21 juni 2011
in de zaak 11-021A
_______________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 24 februari 2011 van de voorzitter van de raad op de klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
Mr.
v e r w e e r s t e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 24 januari 2011, bij de raad binnengekomen op 25 januari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 24 februari 2011 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing dezelfde dag is verzonden aan klager.
1.3 Bij verzetschrift van 27 februari 2011, door de raad ontvangen op 1 maart 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 19 april 2011. Ter zitting is slechts verweerster verschenen.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing is gegeven;
- het verzetschrift van klager van 27 februari 2011;
- een brief van 17 maart 2011, bij de raad binnengekomen op 18 maart 2011, van klager aan de raad;
- een brief van 10 maart 2011 van de rechtbank Haarlem aan klager; en
- een brief van 29 maart 2011 van klager aan de rechtbank Haarlem.
De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij heeft geweigerd om klager bij te staan, hoewel daarvoor een toevoeging was verleend, op een zitting van de rechtbank Haarlem op 18 oktober 2010 waar klagers verzet tegen een eerdere beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring werd behandeld.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Feiten
3.1 Voor de feiten wordt verwezen naar de weergave van de feiten in de beslissing van 24 februari 2011 van de voorzitter van de raad. De feiten komen, kort gezegd, op het volgende neer:
3.2 Op 30 augustus 2010 is klager door het Juridisch Loket voor advies over een geschil met het College voor Zorgverzekeringen (hierna: CVZ) naar verweerster verwezen.
3.3 Op 2 september 2010 heeft verweerster de zaak bij haar op kantoor met klager besproken.
3.4 Op 3 september 2010 heeft verweerster klager – kort gezegd – geschreven dat niets te doen was tegen het besluit van CVZ om klager een verhoogde premie op te leggen en ter incasso beslag op klagers zorgtoeslag te leggen omdat klager daar niet binnen de voorgeschreven termijn van 4 weken tegen op was gekomen.
3.5 Op 14 september 2010 heeft de Raad voor de Rechtsbijstand een lichte adviestoevoeging afgegeven. In de zaaksaanduiding van de adviestoevoeging wordt “geschil verzekering” vermeld en wordt als aanvullende omschrijving “geschil over premie” vermeld.
3.6 Op 20 september 2010 heeft verweerster klager, naar aanleiding van e-mails van 17 en 18 september 2010 van klager aan verweerster en naar aanleiding van op 18 september 2010 door klager aan verweerster per post toegezonden stukken, kort gezegd, geschreven dat zij klager helaas juridisch niet verder kon helpen omdat klager niet tijdig tegen de beslissing van CVZ om een verhoogde premie op te leggen was opgekomen waardoor de kwestie van de premieachterstand niet meer aan de orde kon komen.
3.7 Op 18 oktober 2010 heeft klager zijn zaak ter zitting van de rechtbank Haarlem zelf bepleit. Bij het vonnis van 27 oktober 2010 heeft de rechtbank klagers verzet tegen de eerdere niet-ontvankelijkverklaring van klager gegrond verklaard.
3.8 Bij brief van 22 oktober 2010, ontvangen op 29 oktober 2010, met bijlagen, aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft klager zich over verweerster beklaagd.
Beoordeling van het verzet
4.1 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zal in het algemeen pas sprake zijn als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster dient aan die maatstaf te worden beoordeeld.
4.2 Met de voorzitter is de raad eveneens van oordeel dat verweerster klager uitvoerig heeft geadviseerd over de kwestie waarvoor de toevoeging was verleend, te weten een geschil over de zorgverzekeringspremie. Het advies was naar het oordeel van de raad begrijpelijk en zeker niet kennelijk onjuist. Anders dan klager kennelijk meent, was verweerster niet verplicht om klager bij te staan op de zitting in de verzetprocedure die niet de kern van dit geschil betrof maar een andere kwestie met CVZ, en heeft zij tegenover klager nooit de indruk gewekt dat zij dat zou doen. Zij heeft dit alles duidelijk en herhaaldelijk aan klager uitgelegd. Dat klager deze uitleg niet accepteert kan verweerster niet worden verweten. Ook anders dan klager kennelijk meent doet het feit dat de rechtbank op 27 oktober 2010 zijn verzet tegen de eerdere beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring gegrond heeft verklaard daar niets aan af. Die procedure betreft niet de premiekwestie – daartegen stond op het moment dat klager zich tot verweerster wendde geen rechtsmiddel meer open – en dus niet de zaak waarvoor de lichte adviestoevoeging was verleend. De gedragingen van verweerster zijn derhalve naar het oordeel van de raad, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.3 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond;
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. B.E. van der Molen, mr. B. Roodveldt en mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. J. Meuleman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.
Aangezien de voorzitter buiten staat is deze beslissing te ondertekenen wordt de beslissing ondertekend door mr. Huisman in diens hoedanigheid van waarnemend voorzitter.
(waarnemdend) voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager;
- verweerster;
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.