Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1586

Zaaknummer

R. 3494/10.124

Inhoudsindicatie

Klacht wegens optreden tegen klaagster in echtscheidingsprocedure. Klaagster was met haar echtgenoot werkzaam in de onderneming, die cliënt bij het kantoor van verweerster is. In de echtscheidingsprocedure werd klaagsters echtgenoot door verweerster  bijgestaan. Tegen een kantoorgenote van verweerster is een klacht van klaagster wegens optreden voor die echtgenoot tegen klaagster gegrond verklaard. Ook de klacht tegen verweerster is gegrond. Berisping.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 14 december 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 16 augustus 2010. Bij brief van 14 januari 2011 heeft verweerster stukken aan de Raad toegezonden.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 24 januari 2011, waarbij klaagster en verweerster zijn verschenen. Klaagster was vergezeld van mr. G.C. Haulussy, advocaat te Rotterdam. Verweerster was vergezeld van haar kantoorgenoot mr.  J. Mr. Haulussy en verweerster hebben elk pleitnotities overgelegd.

 

FEITEN

2.1 Vanaf half augustus 2008 is verweerster in de echtscheidingsprocedure van klaagster opgetreden als advocaat van de echtgenoot van klaagster.

2.2 Verweerster houdt kantoor tezamen met, onder anderen, mr. B.

2.3 Mr. B. was tot augustus 2008 advocaat van drie besloten vennootschappen waarvan klaagsters ex echtgenoot, de heer H., enig aandeelhouder en bestuurder is. Klaagster was werkzaam in de door de drie vennootschappen gedreven onderneming.

2.4 Op 8 oktober 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. B. met het verwijt dat mr. B. en verweerster in de echtscheidingsprocedure de belangen van de heer H. behartigden, terwijl het hen gelet op gedragsregel 7 niet vrijstond om tegen klaagster op te treden, nu mr. B. klaagster in het recente verleden als advocaat had geadviseerd.

2.5 De voornoemde klacht tegen mr. B. is door deze Raad bij beslissing van 16 november 2009 gegrond verklaard, waarbij overigens een tweede deel van de klacht ongegrond is verklaard.

In zijn beslissing heeft de Raad onder meer het volgende overwogen:

“Nu de Raad oordeelt dat verweerster (mr. B., RvD) niet als advocaat had mogen optreden voor de echtgenoot van klaagster tegen klaagster, geldt dit evenzeer voor de kantoorgenote van verweerster (verweerster te dezen, RvD), die thans in de echtscheidingsprocedure de belangen behartigt van de klaagsters echtgenoot. De kantoorgenote van verweerster heeft immers toegang tot informatie, die verweerster over klaagster heeft.”

2.6 Tegen de beslissing van de Raad van 16 november 2009 heeft mr. B. op 8 december 2009 hoger beroep ingesteld. Hierna heeft het Hof van Discipline bij beslissing van 18 juni 2010 de beslissing van 16 november 2009 bekrachtigd. In zijn beslissing heeft het Hof onder meer overwogen:

“Voor het opnemen van de woorden “en haar kantoorgenote mr. W.” in de klachtomschrijving is geen plaats. In deze tuchtzaak staat alleen het optreden van verweerster ter discussie. De handelwijze van mr. W. staat niet ter beoordeling van het hof. In het laatste kort geding is verweerster niet opgetreden samen met haar kantoorgenoot.”

en

“Klaagster verwijt verweerster dat zij op 22 september 2008, ter gelegenheid van de behandeling van een kort geding tussen de vennootschappen en klaagster de belangen van de vennootschappen heeft behartigd, terwijl het haar niet vrijstond om tegen klaagster op te treden.”

en

“Naar het oordeel van het hof is de klacht gegrond.

In de jaren dat verweerster als advocaat van de vennootschappen is opgetreden heeft zij daarmee (indirect) zowel de belangen van de echtgenoot van klaagster als die van klaagster gediend. Laatstgenoemden waren in hun dagelijkse werkzaamheden, maar ook voor hun levensonderhoud, nauw betrokken bij het goed renderen van de winkels. Hoewel klaagster weliswaar formeel niet de cliënt was van verweerster moet haar positie op één lijn daarmee gesteld worden. Het stond verweerster dan ook in beginsel niet vrij om, toen het huwelijk ten einde kwam, de belangen van die vennootschappen te behartigen in een kort geding tegen klaagster, hoewel zij kort voordien nog hun beider belangen diende. Gronden die aanleiding kunnen geven voor verweerster om in het kort geding op te treden heeft het hof niet gevonden. De omstandigheid dat in de periode vóór het einde van het huwelijk geen of weinig persoonlijk contact tussen klaagster en verweerster is geweest, is onvoldoende om het optreden te rechtvaardigen.”

2.7 Verweerster heeft enkele dagen na 18 juni 2010 van de beslissing van het Hof van Discipline kennisgenomen.

2.8 Bij afsluiting van het onderzoek van de onderhavige klacht en na ambtshalve kennisneming van de beslissing van het Hof van Discipline heeft de deken, mede naar aanleiding van een brief van verweerster aan hem van 28 juni 2010, verweerster op 7 juli 2010 telefonisch meegedeeld dat het verweerster niet vrij stond om tegen klaagster op te treden. De deken heeft dit schriftelijk bevestigd in zijn brief van 13 juli 2010 aan klaagster, waarvan verweerster met gelijke post een kopie is gezonden.

2.9 Verweerster heeft  op 7 juli 2010 haar werkzaamheden  als advocaat van de heer H. en de drie betrokken vennootschappen neergelegd. De behandeling van de zaken werd overgenomen door mr. W., die daags daarna is opgetreden in een kort geding tegen klaagster dat reeds door verweerster was aangespannen.

KLACHT

3.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij, ondanks de gegrondverklaring van klaagsters klacht tegen mr. B., is doorgegaan met het verlenen van rechtsbijstand aan de heer H., ex-echtgenoot van klaagster.

VERWEER

4. Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is gedragsregel 7 lid 4, inhoudende dat het de advocaat niet is toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden, behoudens de uitzonderingsgevallen, die zijn geregeld in gedragsregel 7 lid  5 en lid 6.

Op grond van gedragsregel 7 lid 7 geldt het voorgaande voor alle advocaten die deel uitmaken van eenzelfde samenwerkingsverband.

5.2 Vaststaat dat het mr. B. niet vrijstond en –staat om namens de heer H. tegen klaagster op te treden in de echtscheidingsprocedure. Dit volgt uit de beslissing van 16 november 2009 van deze Raad en de beslissing van 18 juni 2010 van het Hof van Discipline, waarbij eerstgenoemde beslissing is bekrachtigd.

5.3 Nu ook vaststaat dat verweerster de praktijk uitoefent in hetzelfde kantoor als mr. B. brengt dit mee dat het ook verweerster van aanvang af niet vrijstond om voor de heer H. op te treden in de zaak tegen klaagster.

5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster destijds bij aanvang van de werkzaamheden van verweerster tegenover mr. B., naar aanleiding van een vraag van mr. B., heeft verklaard dat zij er geen bezwaar tegen had dat verweerster voor de heer H. zou optreden. Volgens verweerster speelde dit in verband met een kort geding dat zou plaatsvinden kort na verweersters terugkomst van vakantie.

Klaagster heeft deze stelling uitdrukkelijk weersproken. Tegenover de betwisting van klaagster heeft verweerster haar stelling niet verder onderbouwd, zodat deze niet is komen vast te staan.

5.5 Verweerster heeft met nadruk aangevoerd dat haar beslissing om voor de heer H. te blijven optreden in belangrijke mate berust op de overweging dat het een bewerkelijke zaak betrof, waarin reeds veel gebeurd was, waardoor het gelet op het belang van de heer H. bezwaarlijk was om de behandeling aan een andere advocaat over te dragen.

Dergelijke overwegingen kunnen echter niet in de weg staan aan de toepassing van de aangehaalde gedragsregels.

5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.

 

MAATREGEL

6.1 Bij het bepalen van de maatregel neemt de Raad in aanmerking dat verweerster niet alleen zich van aanvang af had dienen te onthouden van de gewraakte rechtsbijstand, maar bovendien hardnekkig is blijven voortgaan met het verlenen van die rechtsbijstand ondanks kennisneming van de visie van de Deken, de beslissing van deze Raad en de beslissing van het Hof van Discipline. Ook ter zitting heeft verweerster volhard in haar standpunt dat de visie van de Deken – naar aanleiding van de beslissing van het Hof van Discipline – gelet op het belang van haar cliënten, onjuist is. Verweerster heeft geen enkele blijk gegeven het onjuiste van haar handelwijze in te zien en heeft evenmin blijk gegeven enig inzicht te hebben in de betrokken gedragsregels.

De Raad acht daarom een zware maatregel geïndiceerd. Bij de hierna vermelde maatregel houdt de Raad echter rekening met het feit dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is bestraft.

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht gegrond;

 legt als maatregel op een berisping.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. M. Aukema, mr. R. de Haan, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2011.

 

griffier          voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.