Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2682

Zaaknummer

5839

Inhoudsindicatie

Klacht wegens onnodig grievende uitlaten jegen mede-advocaat. ongegrond. Tevens klacht dat verweerder in begeleidende brief waarmee hij een bij de behandleing van het Hof van Discipline opgevraagd stuk naar het hof zond, tevens allerlei inhoudelijke argumenten naar voren bracht. ongegrond.

Uitspraak

28 februari 2011

No. 5839

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage (verder: de raad) van 21 juni 2010, onder nummer R.3345/09.177, aan partijen toegezonden op 23 juni 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 juli 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief aan het hof van 10 november 2010 van gemachtigde van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 november 2010, waar beide partijen zijn verschenen, verweerder vergezeld van zijn gemachtigde. Zowel deze laatste als klager heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3. De klacht

 Klager verwijt verweerder dat deze:

a. Ondanks de beslissing van het Hof van Discipline van 6 april 2009 onnodig grievende kwalificaties jegens klager gebruikt in zijn brief aan de Deken van 27 maart 2009;

b. Na afsluiting van het onderzoek ter zitting en in afwachting van een beslissing het Hof van Discipline aangeschreven heeft en daarbij inhoudelijk op de zaak is ingegaan en niet slechts, zoals ter zitting afgesproken, een arbitrale uitspraak heeft toegestuurd, terwijl verweerder klager bovendien niet om toestemming heeft gevraagd.

4. De feiten

4.1 De in klachtonderdeel a bedoelde beslissing van het hof had (onder meer) betrekking op uitlatingen die verweerder had gedaan in een procedure waarin hij optrad als advocaat van de wederpartij van klager.

4.2 De in klachtonderdeel a bedoelde brief van verweerder aan de deken is geschreven in het kader van een klachtprocedure tussen partijen. De brief bevat onder meer de navolgende passages:

    “…. toen [klager] met zijn vingers in de kas was betrapt ….”

 en

 “…. mijn belang bij deze zaak ligt in het feit dat fraude is gepleegd door [klager]…”

4.3 Op 6 februari 2009 zijn partijen verschenen op de in klachtonderdeel b bedoelde zitting van het hof, voor de behandeling van zaak nr. 5314. Aan het eind van die zitting is afgesproken dat verweerder een arbitrale uitspraak aan het hof zou toezenden. Verweerder deed dat bij faxbrief van 11 februari 2009, waarin hij tevens inhoudelijk op de zaak is ingegaan. Naar aanleiding daarvan schreef de griffier van het hof in een brief van 17 februari 2009 aan verweerder:

”Ter zitting is u gevraagd de uitspraak toe te sturen. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten. Dit heeft tot gevolg dat partijen geen nieuwe stukken of argumenten in het geding kunnen brengen, met uitzondering van die stukken waarnaar expliciet is gevraagd. De beslissing zal ik dan ook aan het dossier toevoegen en een kopie aan de leden van het hof verstrekken. De begeleidende fax zend ik u bijgaand retour, deze kan niet aan het dossier worden toegevoegd. Hetzelfde geldt voor de brief van 16 februari welke ik ontving van (klager)in reaktie op uw fax”.

4.4 Bij brief van 13 maart 2009 heeft verweerder zich nogmaals tot het Hof van Discipline gewend. Die brief bevat onder meer de navolgende passages:

  “Ik zend u hierbij ook een nieuw stuk toe: een verklaring d.d. 6 maart 2009 van (…). In principe is aan het eind van de zitting het onderzoek gesloten en kunnen partijen geen nieuwe stukken of argumenten in het geding brengen, met uitzondering van die stukken waarnaar expliciet is gevraagd. Er kunnen zich echter uitzonderingen voordoen (…). Nu de verklaring van (..) aantoont dat

 [klager] de Deken en de Raad van Discipline onjuist heeft geïnformeerd en wel in die mate dat een op zijn informatie gebaseerde in kracht van gewijsde gegane uitspraak met analoge toepassing van art. 382 sub a (en b?) Rv, herroepen zou moeten worden meen ik dat er alle aanleiding en zelfs een verplichting bestaat om – nu er nog geen einduitspraak is – het onderzoek nog vóór de uitspraak te heropenen en deze verklaring toe te laten, waarna – naar ik aanneem – een nadere behandeling plaats zal dienen te vinden.”

 

 Deze brief is wederom door de griffier van het Hof van Discipline aan verweerder geretourneerd.

5. De beoordeling

 ten aanzien van onderdeel a

5.1 De raad heeft dit onderdeel gegrond verklaard. De daartegen gerichte grief slaagt. De raad heeft miskend dat de in onderdeel a bedoelde, hiervoor in 4.2 geciteerde uitlatingen – anders dan de uitlatingen waarop de beslissing van het hof van 6 april 2009 betrekking had – door verweerder zijn gedaan in een brief aan de deken, geschreven in het kader van een door hem tegen klager geëntameerde klachtprocedure. Nu verweerder klaarblijkelijk meende dat klager zich schuldig had gemaakt aan fraude, kan hem niet het recht worden ontzegd de geciteerde uitlatingen te doen; in de context waarin zij zijn gedaan waren zij niet onnodig. Of zij juist waren stond ter beoordeling in die klachtprocedure, niet in de onderhavige. Het hof zal klachtonderdeel a alsnog ongegrond verklaren.

 ten aanzien van onderdeel b

5.2 De raad heeft ook dit onderdeel gegrond verklaard, en ook daarmee kan het hof zich niet verenigen. De omstandigheid dat het hof het destijds in strijd met de goede procesorde heeft geacht om kennis te nemen van de faxbrief van verweerder van 11 februari 2009, brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat de indiening van die faxbrief tuchtrechtelijk laakbaar was. Of dat het geval was, hangt af van de inhoud van de faxbrief, die klager echter niet heeft overgelegd. In zoverre is het onderdeel onvoldoende onderbouwd. De brief van verweerder aan het hof van 13 maart 2009 behelst blijkens de daaruit in 4.4 opgenomen citaten een gemotiveerd verzoek tot heropening van het onderzoek. Het hof acht de indiening van zodanig verzoek niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat het hof het heeft afgewezen maakt dat niet anders.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 21 juni 2010, nr R.3345/09.177;

 en, opnieuw beslissende:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond. 

 

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.J. Niezink, P.H. Holthuis en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2011.