Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1979
Zaaknummer
R. 3571/10.201
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht betreft onzorgvuldigheid in de belangenbehartiging in een tweeledig geschil met een verzekeraar. Klager verwijt de advocaat dat zij het verweer in een procedure over het ene geschil niet heeft gecombineerd met het andere geschil. De advocaat heeft in brieven aan klager duidelijk gecommuniceerd dat zij de geschillen afzonderlijk zou aanpakken. Over het nemen van de conclusie van antwoord in de procedure is overleg gevoerd, hetgeen de advocaat schriftelijk heeft bevestigd.
Inhoudsindicatie
Van een tekortschieten in de belangenbehartiging of informatieverstrekking is niet gebleken. Klacht ongegrond.
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 27 mei 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 22 november 2010.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 juni 2011 alwaar klager en verweerster zijn verschenen.
FEITEN
2.1 Klager heeft zich begin 2010 tot verweerster gewend in verband met een geschil met een verzekeringsmaatschappij. Klager was door de verzekeringsmaatschappij gedagvaard tot betaling van omstreeks € 232,-- wegens onbetaalde premie.
2.2 Het geschil met de verzekeringsmaatschappij had tevens betrekking op een bij de autoverzekering van klager toegepast aantal schadevrije jaren en een bonus-malus korting.
2.3 Bij brief van 7 januari 2010 heeft verweerster de van klager verkregen opdracht bevestigd. In die brief heeft verweerster tevens bevestigd welke stukken zij van klager gevraagd had teneinde hem nader te kunnen adviseren in de dagvaardingszaak en in de kwestie met betrekking tot de bonus-malus korting. Tevens zond verweerster bij die brief een voorschotnota ten bedrage van € 500,-- excl. BTW, welke door klager is voldaan.
2.4 In de dagvaardingsprocedure heeft verweerster namens klager een conclusie van antwoord genomen nadat zij de inhoud ervan telefonisch met klager had besproken. Dit gesprek heeft zij bevestigd bij brief van 31 maart 2010. De conclusie van antwoord is genomen op 1 april 2010.
2.5 Bij brief van 8 april 2010 zond verweerster een kopie van de conclusie van antwoord aan klager. Tevens zond verweerster bij die brief een nota voor de tot dat moment aan de zaak bestede tijd.
2.6 Op 12 mei 2010 heeft verweerster de relatie met klager beëindigd wegens een verstoorde vertrouwensrelatie.
KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerster de belangen van klager in het geschil met de verzekeringsmaatschappij niet naar behoren heeft behartigd. Verweerster heeft de conclusie van antwoord niet eerst aan klager voorgelegd. Verweerster heeft niet gehandeld zoals was afgesproken en zij heeft klager een te hoge declaratie gestuurd. Ook heeft verweerster klager niet het eerste half uur gratis bijstand toegestaan.
VERWEER
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.2 Uit het dossier blijkt dat verweerster in haar brieven aan klager van 7 januari 2010, 4 februari 2010 en 31 maart 2010 duidelijk heeft aangegeven hoe de aanpak van de zaak zou zijn. Verweerster heeft duidelijk aangegeven dat zij voor het verweer tegen de door de wederpartij ingestelde vordering aanvullende stukken nodig had en dat zij ter zake van de bonus-malus kwestie aanvullende stukken behoefde waaruit zou blijken dat geen sprake was van acht schades.
Uit de berichtgeving van verweerster moet klager redelijkerwijs hebben begrepen dat zij de geschilpunten afzonderlijk zou aanpakken.
Gebleken is dat verweerster de voor het verweer in de dagvaardingszaak benodigde stukken van klager heeft gekregen en aan de hand daarvan de conclusie van antwoord heeft opgesteld. Deze heeft verweerster aan klager in concept voorgelegd. Over het concept hebben klager en verweerster op 30 maart 2010 telefonisch gesproken. Bij brief van 31 maart 2010 heeft verweerster dit gesprek bevestigd. Daarbij deelde zij onder andere mee dat zij de conclusie na instemming van klager had ingediend. Verweerster heeft de conclusie van antwoord ter rolle genomen en zij heeft klager bij brief van 8 april 2010 geïnformeerd over het procesverloop in verband met het indienen van de conclusie van antwoord. (Eerst bij brief van 9 april 2010 heeft klager bericht dat hij ten opzichte van het nemen van de conclusie geen opdracht had verleend.)
5.3 Uit het vorengaande volgt dat verweerster heeft gehandeld overeenkomstig de duidelijk aan klager meegedeelde aanpak en dat niet gebleken is dat zij, toen de conclusie van antwoord indiende, heeft gehandeld tegen de uitdrukkelijke wens van klager.
5.4 De Raad merkt op dat de brieven van verweerster alle zijn gericht aan het adres dat klager - destijds - in zijn eigen correspondentie vermeldde en dat wordt aangenomen dat klager deze heeft ontvangen. Klager heeft niet meer gesteld dan dat hij misschien niet alle brieven van verweerster heeft ontvangen.
5.5 Het verwijt dat verweerster niet een eerste halfuur gratis bijstand heeft toegestaan acht de Raad ongegrond. In de opdrachtbevestiging van 7 januari 2010 heeft verweerster de afspraken op financieel gebied duidelijk weergegeven. Daartoe behoort niet dat verweerster een eerste halfuur gratis rechtsbijstand zou verlenen.
5.6 Gezien het voorgaande is de klacht in alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. L.P.M. Eenens, mr. J.P. Heinrich, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2011.
griffier voorzitter