Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2146

Zaaknummer

11-083U

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft in zijn brief aan klager louter het standpunt van zijn cliënte uitgedragen en de grenzen van de vrijheid die hem als behartiger van de belangen van zijn cliënte toekomt niet overschreden.

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 22 november 2011

in de zaak 11-083 U

_____________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r 

 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 10 maart 2011, door de raad ontvangen op 11 maart 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 maart 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing eveneens op 21 maart 2011 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 29 maart 2011 met bijlagen (vooraf gegaan door een fax op 29 maart 2011 zonder bijlagen) heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2011. Klager en verweerder zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Klager heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 9 september 2011, door de raad ontvangen op 13 september 2011, een pleitnota met bijlagen aan de raad gestuurd. Verweerder heeft de raad bij fax van 13 september 2011 laten weten dat hij het feit dat klager een pleitnota zou indienen, voor kennisgeving aannam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter en van de stukken waarop deze blijkens de tekst daarvan is gewezen en van het verzetschrift van klager van 9 september 2011.

2 De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als advocaat van de wederpartij van klager, in zijn email van 16 december 2010 klager onterecht en zonder deugdelijke verificatie heeft bedreigd en geïntimideerd en heeft verzuimd eerst met klager te overleggen alvorens rechtsmaatregelen aan te kondigen.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Ter onderbouwing van zijn verzet herhaalt klager zijn klacht, zoals verwoord in zijn brief van 18 december 2010 aan de deken.

3 Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

3.1 Klager heeft een geschil met enkele van zijn buren. Klager en zijn buren huren hun woning van dezelfde woningcoöperatie. Verweerder is de advocaat van de woningcoöperatie en heeft in die hoedanigheid klager bij email van 16 december 2010 aangeschreven.

3.2 De email bevat een opsomming van incidenten die tussen klager en zijn buren zouden hebben plaatsgevonden alsmede een sommatie aan klager om de gestelde overlast te staken. Voorts wordt klager uitgenodigd voor een gesprek met de woningcoöperatie, waarin klager gehoord zal worden over de incidenten zoals genoemd in de brief en waarin klager zijn visie kan geven op de ontstane situtie. Klager wordt in de brief te kennen gegeven dat, kort gezegd, weigering om aan een dergelijk gesprek deel te nemen geïnterpreteerd zou kunnen worden als bewijs van slecht huurderschap door klager, in welk geval een huurontbindingsprocedure zou worden geëntameerd.

4 Beoordeling van het verzet/de klacht

4.1 Aangezien de klacht is gericht tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij van klager, is bij de beoordeling van de klacht uitgangspunt de door het Hof van Discipline blijkens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld HvD 22 april 1991, 1479) gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid vindt echter onder meer haar begrenzing hierin dat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend. Evenmin mag de advocaat feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen of zich bedienen van onnodig grievende mededelingen.

4.2 De plaatsvervangend voorzitter heeft deze maatstaf eveneens toegepast.

4.3 De raad stelt vast dat klager in zijn verzetschrift tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter en in zijn pleitnota geen nieuwe argumenten aanvoert, maar zijn eerdere klacht en zijn toelichting daarop herhaalt. De raad is van oordeel dat de overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter ten aanzien van deze klacht en de toelichting juist zijn. De raad ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.

4.4 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hem als behartiger van de belangen van zijn cliёnte in beginsel toekomt, gemeten naar de in 4.1 genoemde maatstaf, niet heeft overschreden. Verweerder heeft in de brief van 16 december 2010 louter het standpunt van zijn cliënte uitgedragen. Dit standpunt betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en zijn wederpartij verdeeld houdt. De tuchtrechter toetst in dit kader slechts marginaal. Marginaal getoetst kan niet worden gezegd dat het standpunt dat verweerder in genoemde brief innam, evident in strijd is met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De door klager bij zijn pleitnota nog in het geding gebrachte stukken over de gedragingen van de politie leiden niet tot een ander oordeel.

4.5 De raad overweegt in dit verband voorts dat het verwijt, dat verweerder heeft verzuimd met klager te overleggen alvorens rechtsmaatregelen te treffen, feitelijke grondslag mist. In de gewraakte brief biedt verweerder klager juist de gelegenheid om in een gesprek zijn visie op de situatie te geven.

4.6 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht in al haar onderdelen terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, J.M. van de Laar,

R. Lonterman en B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2011.

 

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.