Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1617

Zaaknummer

10-432U

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Advocaat stelt medewerking aan het onderzoek van de deken afhankelijk van een oordeel van de deken over de ontvankelijkheid van een tegen die advocaat ingediende klacht en weigert daarom informatie te verstrekken. De advocaat miskent het absolute karakter van haar verplichting om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. Schending gedragsregel 37. Klacht gegrond, met oplegging van enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 2 mei 2011

in de zaak 10-432U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Utrecht

Hieronymusplantsoen 12

3512 KV UTRECHT

 

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 1 december 2010, bij de raad binnen gekomen op 3 december 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht zijn bezwaar ex art. 46f Ad-vocatenwet ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van 16 februari 2011. Partijen zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 9, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 Het dekenbezwaar

2.1 Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij, ondanks de herhaalde verzoeken van de deken daartoe, heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Op 3 september 2010 heeft de heer P bij de deken in het arrondissement Utrecht een klacht tegen verweerster ingediend.

3.3 Op 13 september 2010 heeft de deken de klachtbrief doorgestuurd aan verweerster met het verzoek om daarop een reactie te geven. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerster op 30 september 2010 aan klager bericht:

“In reaktie op de klacht van de heer[ P] d.d. 3 september 2010 en de brief van de Deken d.d. 13 september 2010, wil ik het volgende opmerken:

Ik begrijp uit de klacht dat de heer [P] zich onheus bejegend en gegriefd voelt door mij.

Dit is uiteraard niet mijn bedoeling geweest. Maar als mijn juridisch betoog de heer [P] toch gekwetst heeft, dan spijt mij dat.

Voordat ik inhoudelijk op de klacht inga, is het volgens mij eerst nodig om vast te stellen of de klacht van de heer [P] ontvankelijk is. Immers, hij is geen partij in de rechtszaak van mijn cliënt, maar getuige van de we-derpartij. Hij is dus ook geen belanghebbende in het kader van de klachtregeling.

Nadat de Deken c.q. de tuchtrechter, heeft geoordeeld dat deze klacht wel ontvankelijk is, zal ik een inhoude-lijke reaktie geven op de klacht.”

3.4 Op 7 oktober 2010 heeft de deken aan verweerster geschreven:

“Aan [verweerster] bevestig ik de goede ontvangst van haar brief van 30 september 2010, waarvan ik een kopie bijvoeg ten behoeve van de heer [P].

Hoewel de heer [P] mogelijk door de tuchtrechter niet ontvankelijk zal worden verklaard betreffende zijn klacht jegens [verweerster], verzoek ik [verweerster] mij een inhoudelijke reactie op de klacht te doen toekomen.

(…)”

3.5 Op 20 oktober 2010 heeft verweerster de deken bericht:

“In antwoord op de brief van de Deken d.d. 7 oktober 2010, wil ik het volgende opmerken:

Nu de Deken, goed op de hoogte van de gedragsegels en tuchtrechtspraak, heeft bevestigd dat de heer [P] zeer waarschijnlijk niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht, dient de Deken dus hetzelfde te doen met deze klacht.

Hiermee is de zaak dus beëindigd, voor de heer [P] en voor mij.”

3.6 Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de deken aan verweerster bericht:

“Hierbij bevestig ik u de goede ontvangst van uw brief van 20 oktober 2010.

Ik heb deze brief nog niet doorgezonden naar de heer [P] aangezien ik erbij u – onder verwijzing naar Gedragsregel 37 – op aandring dat u inhoudelijk reageert op een klacht. Ik verzoek u uw reactie uiterlijk 27 oktober 2010 te doen toekomen, in tweevoud.”

3.7 Bij brief van 27 oktober 2010 heeft verweerster de deken bericht:

“In reaktie op de brief van de Deken d.d. 21 oktober 2010, verzoek ik de Deken eerst vast te stellen of de klacht van de heer [P] wel of niet ontvankelijk is. Immers, hij is geen partij in de rechtszaak van mijn cliënt, maar getuige van de wederpartij. Hij is dus ook geen belanghebbende het in kader van de klachtregeling.

Nadat de Deken c.q. de tuchtrechter, heeft geoordeeld dat deze klacht wel ontvankelijk is, zal ik een inhoudelijke reaktie geven op de klacht. Hiermee heb ik naar mijn mening ook voldaan aan gedragsre-gel 37.”

3.8 Bij brief van 28 oktober 2010 heeft de deken aan verweerster en de oorspronkelijke klager bericht:

“Hoewel ik er bij brief van 21 oktober 2010 bij [verweerster] op heb aangedrongen mij binnen een week een inhoudelijke reactie op de klacht van de heer [P] te doen toekomen, bericht [verweerster] mij in haar brief van 27 oktober 2010 dat zij wenst dat de Deken zich thans eerst uitspreekt over de ontvankelijkheid van de heer [P]. Een kopie van mijn brief van 21 oktober 2010, alsmede de brief van [verweerster] van 27 oktober 2010 voeg ik bij ten behoeve van de heer [P].

Ik wijs [verweerster] erop dat de Deken de klacht van de heer [P] momenteel onderzoekt en nog geen dekenstandpunt bepaalt, ook niet over de ontvankelijkheidsvraag.

Ik dring er nogmaals op aan dat [verweerster]  -  conform Gedragsregel 37 -  mij de gevraagde inlichtingen uiterlijk 3 november 2010 doet toekomen, in tweevoud.”

3.9    Verweerster heeft niet binnen de in de brief van 28 oktober 2010 gestelde termijn de gevraagde inlichtingen verstrekt.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De Advocatenwet geeft de deken de opdracht de bij hem ingediende klachten over advocaten in zijn arrondissement te onderzoeken. Dat onderzoek zou zinloos zijn bij gebreke van (een verplichting tot) medewerking van de betrokken advocaat. In de Gedragsregels voor advocaten is in dit verband bepaald dat de advocaat tegen wie een tuchtrechtelijk onderzoek is ingesteld, verplicht is alle gevraagde inlichtingen direct te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen.

4.2 Verweerster heeft haar medewerking aan het onderzoek afhankelijk gesteld van een oordeel van de deken over de ontvankelijkheid van de oorspronkelijk tegen haar ingediende klacht. Verweerster miskent hiermee het absolute karakter van haar verplichting om alle gevraagde inlichtingen direct te verstrekken. Verweerster is in de met de deken gevoerde correspondentie bij herhaling op Gedragsregel 37 gewezen, waarin de verplichting om mee te werken is neergelegd. Door desondanks te volharden in haar weigering de gevraagde inlichtingen te verstrekken, heeft verweerster naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Van de in Gedragsregel 37 genoemde bijzondere gevallen is niet gebleken. Het bezwaar is derhalve gegrond.

4.3 Maatregel

4.4 Bij de op te leggen maatregel betrekt de raad dat verweerster tijdens de mondelinge behande-ling geen blijk heeft gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien noch lijkt te onderken-nen dat het niet prompt verlenen van medewerking aan het onderzoek naar een ingediende klacht – de oorspronkelijke klacht dateert van 3 september 2010 en ligt door onderhavige klacht stil – het vertrouwen in de advocatuur schaadt. De raad acht de volgende tuchtrechtelijke maatregel derhalve gepast en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

-   het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. H. Dulack, A. de Groot, P.W.M. Huis-man en B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2011.

 

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 2 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten;

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zeven-voud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

 De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitslui-tend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie:

076 548 4607.