Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1420
Zaaknummer
10-168A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen raadsman. Optreden als betalend raadsman terwijl toevoeging is verleend. Schriftelijke vastlegging van gemaakte financiële afspraken. In het licht van de omstandigheden is de klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 1maart 2011
in de zaak 10-168A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
de heer
k l a g e r
tegen
de heer mr.
v e r w e e r d e r .
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 7 mei 2010, door de raad ontvangen op 10 mei 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 9 november 2010. Aanwezig waren klager met zijn vrouw en verweerder met een kantoorgenote. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 10 zoals vermeld zijn op de bij de brief gevoegde inventarislijst.
2 De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder
(a) heeft nagelaten met klager aan het begin van de zaak of wanneer daartoe aanleiding bestond, te overleggen of er termen waren om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen;
(b) heeft verzuimd schriftelijk vast te leggen dat hij als betalend raadsman zou optreden hoewel klager voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking kwam;
(c) werkzaamheden in rekening heeft gebracht terwijl was afgesproken dat door verweerder geen werkzaamheden zouden worden verricht tot een voorschot van € 2.500 zou zijn betaald.
3. Feiten
3.1 Klager heeft verweerder in april 2009 gevraagd voor hem op te treden als opvolgend advocaat in zijn strafzaak en wel in de ontnemingsprocedure. Verweerder werd voordien bijgestaan door een andere advocaat die voor deze ontnemingsprocedure reeds een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand had verkregen.
3.2 Verweerder schreef bij brief van 17 april 2009 onder meer het volgende aan klager:
“U hebt mij verzocht Uw zaken te behartigen met betrekking tot de voordeelsontneming. Voorts zal ik u bij staan met betrekking tot uw verzoek voor strafonderbreking.
Vandaag heb ik bij Uw huidige advocaat mr. [vorige adv. klager] Uw dossier opgevraagd. Zodra ik dit heb ontvangen, zal ik met u een nieuwe afspraak maken.
Wij hebben voorts afgesproken dat ik u zal bijstaan op basis van mijn uurtarief ad. € 180,00 per uur ( exclusief 19% en exclusief 5% kantoorkosten). U hebt mij toegezegd dat zodra u voor strafonderbreking in aanmerking komt, U een voorschot van € 2.000,00 zult voldoen.“
3.3 Op 22 april 2009 stuurde de voormalig advocaat van klager het dossier en de verleende toevoeging naar verweerder. Verweerder heeft vervolgens zijn werkzaamheden voor klager aangevangen.
3.4 Op 28 mei 2009 heeft klager aan verweerder op diens kantoor een bedrag van € 500 in contanten betaald.
3.5 Bij brief van 10 juli 2009 verzocht klagers nieuwe advocaat verweerder het dossier van klagers zaak en de verleende toevoeging aan hem over te dragen omdat klager hem had verzocht om de zaak over te nemen. Tevens verzocht deze advocaat hem een urenspecificatie toe te zenden ten einde na declaratie van de toevoeging een verrekeningsvoorstel te kunnen doen.
3.6 Verweerder berichtte bij brief van 4 augustus 2009 aan deze advocaat onder meer :
“Gelet op de belangen van uw cliënt, ben ik bereid per omgaande het dossier aan U te doen toekomen, echter onder de voorwaarde dat u uw cliënt instrueert de helft van de nota – zijnde € 2.998, 50 per omgaande aan mij te voldoen en het resterende bedrag in drie gelijke termijnen, waarbij de laatste termijn voldaan dient te zijn voor 1 december aanstaande.”
3.7 Daarna is er gecorrespondeerd tussen klagers nieuwe advocaat en verweerder, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid.
3.8 Klager werd vervolgens op 26 november 2009 door een door verweerder ingeschakeld incassobureau aangeschreven en aangemaand tot betaling.
3.9 Daarop reageerde klagers nieuwe advocaat bij brief van 3 december 2009, waarin hij onder meer schrijft:
“Namens cliënt geef ik u in overweging het hierbij te laten en cliënt (of aan ondergetekende) schriftelijk te informeren dat u verdere incassomaatregelen achterwege laat. Cliënt overweegt namelijk een klacht tegen u in te dienen bij de Deken. Naar zijn mening heeft u in strijd met de Gedragsregels gehandeld.”
3.10 Op 2 december 2009 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken van de orde van advocaten in Amsterdam ingediend.
3.11 In een brief van 3 maart 2010 schreef mevrouw [X] een brief aan verweerder waarin zij onder meer schrijft:
“Ik werd omstreeks maart 2009 door de heer [klager] benaderd met het verzoek een adviesrapportage uit te brengen teneinde de mogelijkheden van een elektronisch toezicht te onderzoeken. In dit kader heb ik kort daarna een huisbezoek afgelegd.
Tijdens dit gesprek liet de keer [klager] mij weten niet tevreden te zijn over zijn huidige advocaat [vorige adv. klager]. In de beleving van de heer [klager] deed [vorige adv. klager] te weinig voor hem wat naar zijn idee te maken had met het feit dat hij hem op basis van een toevoeging bijstond en daarnaast nog een substantieel bedrag vroeg.
Nadat het contact tussen beiden tot stand was gekomen heeft er op 28 mei 2009 een gesprek plaatsgevonden op uw kantoor, waarbij de heer [klager] zijn partner en ondergetekende aanwezig waren. Tijdens dit gesprek heeft de heer [klager] € 500,- in contanten aan u voldaan, waarbij hij de toezegging deed het resterende bedrag binnen tien dagen te voldoen, daar hij de gelden welke hij in Nigeria tot zijn beschikking had tot op heden niet had kunnen vrijmaken.”
4. Beoordeling van de klacht
4.1. De klachten lenen zich naar het oordeel van de raad voor een gezamenlijke behandeling.
Bij de beoordeling van de klacht neemt de raad in aanmerking hetgeen is bepaald in gedragsregel 24:
1. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
2. De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels.
3. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
4.2. Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting van de raad is verklaard, staat vast dat klager op het moment dat hij verweerder voor het eerst benaderde wist dat er voor de ontnemingsprocedure, waarvoor hij verweerder wilde inschakelen aan hem een toevoeging was verleend, zodat verweerder bekend was met het feit dat hij in aanmerking kwam voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.
4.3. De voor het eerst ter zitting van de raad geuite stelling van klager dat hij de door verweerder aan hem verzonden brief van 17 april 2009 niet zou hebben ontvangen komt de raad niet aannemelijk voor. De brief was goed geadresseerd aan het woonadres van de vrouw van klager. Gelet op het feit dat op 28 mei 2009 door klager € 500 is betaald en op de verklaring van [X] gaat de raad ervan uit dat bij aanvang van de zaak tussen verweerder en klager was afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief zou verrichten. Overigens vindt deze opvatting ook steun in klachtonderdeel (c) nu klagers uitgangspunt in dat onderdeel van zijn klacht immers is dat een gefixeerd bedrag zou zijn afgesproken voor verweerders werkzaamheden.
4.4. In het licht van al deze omstandigheden acht de raad het, hoewel niet verstandig, niet tuchtrechtelijk laakbaar dat verweerder niet schriftelijk heeft bevestigd dat klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand maar dat hij daarvan geen gebruik zou maken. Klager wist dit. Dat er geen werkzaamheden zouden worden verricht alvorens een bedrag van € 2.500 zou zij betaald, is niet komen vast te staan. Dit betekent dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2011 door
mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. H.B. de Regt, mr. J.H.P. Smeets, mr. J.J. Trap, leden en mr. P.H. Burger als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 1 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607