Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2209

Zaaknummer

11-069A

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een internationale letselschadeprocedure. Klaagster stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft geprocedeerd en gehandeld en een – naar haar zeggen betaald – voorschot niet heeft terugbetaald. Niet is komen vast te staan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en evenmin dat klaagster het gestelde voorschot heeft betaald. Klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 30 november 2011

in de zaak 11-069A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

k l a a g st e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 3 maart 2011, bij de raad binnengekomen op 4 maart 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 27 september 2011 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster was met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 18, vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van een brief van verweerder aan de raad d.d. 12 april 2011 (met bijlagen), en brieven van klaagster aan de deken d.d. 12 maart 2011 (met bijlage) en aan de raad d.d. 6 september 2011.

 

2. De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder

a) in de zestien jaar dat hij klaagster heeft bijgestaan als advocaat in de afwikkeling van een letselschadeprocedure onvoldoende voortvarend heeft geprocedeerd en zich zodoende heeft willen verrijken aan haar letselschadezaak;

b) hoewel klaagster tweemaal een voorschot heeft betaald van EUR 5.000,-, daarvan on-geveer EUR 6.000,- te weinig heeft terugbetaald aan klaagster en dat hij heeft geweigerd ondanks herhaald verzoek originele kwitanties over te leggen van rechtbanknota's waarin kosten in rekening zijn gebracht.

2.2 Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klaagster gehandeld in strijd met de norm zoals vastgelegd in artikel 46 van de Advocatenwet.

3. Feiten

3.1 In 1995 is klaagster, die in Duitsland woonachtig is, slachtoffer geworden van een zwembad-ongeval in Spanje. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een daarop volgende letselschadeprocedure tegen een in Nederland woonachtige persoon. Hij heeft haar belangen in de periode 1996 tot 2010 behartigd.

3.2 Eerst heeft een procedure tot vaststelling van de aansprakelijkheid plaatsgevonden. Nadat de rechtbank Amsterdam de vorderingen van klaagster bij vonnis van 21 maart 2001 heeft afgewezen, heeft het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep bij arrest van 13 januari 2005 vastgesteld dat de wederpartij gehouden was de schade van klaagster te vergoeden. Verweer-der heeft klaagster in deze procedures op basis van een toevoeging bijgestaan.

3.3 Vervolgens is van 2005 tot 2009 overleg gevoerd met de verzekeraar van de wederpartij, RVS, over de omvang van de schade. RVS heeft EUR 255.000,- als voorschot op de schadevergoeding aan klaagster betaald. Omdat klaagster een complexe medische voorgeschiedenis heeft, heeft RVS het causaal verband tussen het ongeval en de gevorderde schade betwist. Toen bleek dat geen overeenstemming met RVS bereikt kon worden, is een procedure gestart over de schadeomvang. De dagvaarding is op 9 juli 2009 uitgebracht.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Klachtonderdeel (a) houdt naar de kern genomen in dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft geprocedeerd en zich hierdoor heeft verrijkt. De raad neemt hierbij tot uitgangspunt dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 De raad stelt voorop dat een letselschadeprocedure helaas nu eenmaal vaak lang duurt, zeker indien – zoals in dit geval – het ongeval in één land plaatsvond en de eiseres en wederpartij in twee andere landen woonachtig zijn. In deze zaak komt hier nog bij dat de vordering van klaagster tot vaststelling van de aansprakelijkheid in eerste instantie is afgewezen, waardoor een hoger beroep nodig was. Daarna moest nog overeenstemming worden bereikt over de omvang van de schade, wat niet eenvoudig was omdat klaagster – naar verweerder onbetwist heeft gesteld – een complexe medische voorgeschiedenis heeft, naar aanleiding waarvan de verzekeraar van de wederpartij een causaliteitsverweer heeft gevoerd.

4.3 In het licht van dit alles is het tijdsverloop van 1996 tot 2010 niet zo ongebruikelijk lang te noemen dat daarin reeds een reden besloten ligt om te vermoeden dat de aanpak van verweerder kennelijk onjuist is geweest. Niet is gebleken dat verweerder de afgeronde procedure of de gevoerde onderhandelingen nadien over de omvang van de schade onnodig heeft vertraagd of dat hij kennelijk onjuist heeft gehandeld door tot 2009 te wachten met het laten uitbrengen van een dagvaarding tot vaststelling van de omvang van de schade. Dat eerst een aansprakelijkheidsprocedure is gevoerd en daarna een schadestaatprocedure, is in een letselschadeprocedure als deze geen ongebruikelijke gang van zaken, en zeker niet een kennelijk onjuiste aanpak.

4.4 Klachtonderdeel (a) is ongegrond.

4.5 Met klachtonderdeel (b) betoogt klaagster, zakelijk weergegeven, dat verweerder EUR 6.000,- te weinig heeft terugbetaald aan klaagster. Hiertoe stelt zij dat zij tweemaal, in 2001 en 2009 een voorschot van EUR 5.000,- heeft betaald, waarvan zij in totaal EUR 4.000,- heeft terug ontvangen. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij in 2001 een voorschot heeft ontvangen. Daartegenover heeft klaagster geen aanwijzingen of bewijzen voor de gestelde betaling van dit voorschot aangedragen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat klaagster deze voorschotbetaling heeft gedaan. Verweerder heeft niet betwist dat hij in 2009 een voorschotbetaling van EUR 5.000,- heeft ontvangen. Hij heeft echter gemotiveerd gesteld en met bewijsstukken onderbouwd dat hij EUR 4.066,85 aan klaagster heeft terugbetaald en dat de resterende EUR 933,15 aan proceskosten is betaald (pp. 28, 29, 47 tot en met 55 en 90 tot en met 94 van het dossier). Hiervan is voorts EUR 65,50 aan klaagster gerestitueerd omdat per abuis tweemaal griffierecht betaald was (zie pp. 88 tot en met 94 van het dossier). Aldus is niet komen vast te staan dat verweerder EUR 6.000,- te weinig heeft terugbetaald aan klaagster.

4.6 Klaagster klaagt voorts dat verweerder niet originele kwitanties van de rechtbanknota's voor griffierecht aan klaagster verstrekt heeft, en stelt dat de reden hiervoor is dat verweerder dit griffierecht niet heeft betaald omdat het griffierecht pas na afloop van de procedure verschuldigd zou zijn (zie p. 8 van het dossier). Naar het oordeel van de raad is deze klacht afdoende beantwoord doordat verweerder bij brief aan klaagster van 8 maart 2011 (pp. 90 tot en met 94 van het dossier) de rechtbanknota's alsnog heeft verstrekt. Hieruit blijkt ook dat het griffierecht in 2009 verschuldigd was.

4.7 Klachtonderdeel (b) is ongegrond.

 

BESLISSING:

4.8 De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, H.C.M.J. Karskens, P. van Lingen, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2011.

 

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 30 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC

 Prinsenbeek.

b. Bezorging

 De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de

gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076-548 4608. Tegelijkertijd met de

indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.