Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-04-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1528
Zaaknummer
10-222Alk
Inhoudsindicatie
Verweerster wordt verweten bij aanvang van de zaak ten onrechte geen toevoeging voor klaagster te hebben aangevraagd. verweerster heeft aangevoerd dat zij op basis van de financiële situatie op dat moment en de verwachte situatie in de toekomst van oordeel was dat klaagster niet voor toevoeging in aanmerking zou komen en dat zij op grond daarvan klaagster heeft voorgesteld de zaak tegen betaling te behandelen.. Nu verweerster klaagster niet de keuzemogelijkheid heeft gegeven al of niet gebruik te maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp ook al was het geen uitgemaakte zaak of de toevoeging al dan niet zou worden verleend en na afloop in stand zou blijven, heeft zij in strijd met artikel 24 Gedragsregels gehandeld. Klacht is gegrond. Nu verweerster tijdens de zitting blijk heeft gegeven in te zien dat zij anders had moeten handelen, ziet de raad geen reden om een maatregel op te leggen.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 4 april 2011
in de zaak 10-222Alk
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 15 juni 2010 binnengekomen klacht van:
Mevrouw
klaagster
tegen:
Mevrouw mr.
Verweerster
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 14 juni 2010, door de raad ontvangen op 15 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 18 januari 2011 in aanwezigheid verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken 1 tot en met 8 met bijlagen zoals vermeld in de bij de genoemde brief gevoegde inventarislijst, en van de fax van klaagsters advocaat d.d. 18 januari 2011.
2. Klacht
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster ten onrechte bij aanvang van de zaak geen toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd.
2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster en haar echtgenoot leven vanaf 2005 gescheiden. De echtgenoot van klaagster is tandarts en betaalt een bijdrage ten behoeve van klaagster en de bij haar verblijvende kinderen. Klaagster heeft geen eigen inkomen en zij heeft wegens volledige arbeidsongeschiktheid geen uitzicht op eigen inkomen in de toekomst. Klaagster heeft evenmin vermogen van betekenis. Sinds 2005 heeft er bemiddeling plaatsgevonden. In dat kader is door de echtgenoot van klaagster een concreet aanbod gedaan, inhoudende dat klaagster een partneralimentatie van € 30.000,- per jaar zou krijgen en € 150.000,- vermogen uit de woning. De financieel adviseur van klaagster heeft berekend dat de alimentatie aanzienlijk hoger zou kunnen uitpakken, gezien het inkomen en de winst van het bedrijf van de echtgenoot.
3.3 Klaagster heeft zich in november 2008 tot verweerster gewend om haar bij te staan in het bemiddelingstraject met haar echtgenoot. Eind november 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster, in aanwezigheid van de financieel adviseur van klaagster. Voorafgaand aan deze bespreking had verweerster enige financiële stukken van de financieel adviseur ontvangen, met betrekking tot de onderneming van de echtgenoot. In de schriftelijke opdrachtbevestiging die verweerster op 20 november 2008 aan klaagster heeft gezonden staat onder meer: “Op grond van de gegevens die u mij hebt verstrekt omtrent inkomen en vermogen verwacht ik niet dat u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp, omdat de te verwachten alimentatie en vermogen ruimschoots hoger zijn dan de voor de raad voor rechtsbijstand geldende grenzen.” Verweerster heeft vervolgens de zaak als betalende zaak behandeld.
3.4 Klaagster heeft zich in mei 2009 tot een andere advocaat gewend. Deze advocaat heeft toen wel een toevoeging aangevraagd en zij heeft deze ook verkregen. Deze nieuwe advocaat heeft vervolgens namens klaagster bij brief d.d. 2 juli 2009 de onderhavige klacht ingediend.
3.5 Klaagsters advocaat heeft bij faxbrief d.d. 18 januari 2011 onder meer het volgende aan de raad geschreven: “Hedenmorgen ontving ik een fax van de advocaat van de man met daarin een voorstel tot verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Daarmee is voor het eerst vast komen te staan dat klaagster na afloop van de zaak de door de Raad voor Rechtsbijstand te verrichten resultaatsbeoordeling waarschijnlijk niet zal doorstaan.”
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat een advocaat op grond van artikel 24 lid 1 van de gedragsregels voor advocaten verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp. In lid 3 van dat artikel is bepaald dat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk moet vastleggen.
4.2 Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij tijdens de eerste bespreking aan klaagster heeft meegedeeld dat het aanvragen van een toevoeging geen zin had gezien de vooraf aan haar toegezonden financiële gegevens en dat zij heeft voorgesteld om de zaak tegen betaling te doen, hetgeen zij met de in 3.3 geciteerde passage in haar brief van 20 november 2008 aan klaagster heeft bevestigd. Zoals daaruit blijkt en door verweerster desgevraagd ter zitting bevestigd heeft zij klaagster niet de keuzemogelijkheid voorgehouden om al of niet gebruik te maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp.
4.3 Ook als onzeker is of een toevoeging zal worden afgegeven en/of deze na resultaatsbeoordeling in stand zal blijven, kan het in het belang van de cliënt zijn om deze wel aan te vragen. Dat geldt zeker in geval de cliënt niet over eigen inkomen beschikt en geen door de rechter vastgestelde of overeengekomen alimentatie ontvangt, zoals in het geval van klaagster. In het onderhavige geval was het geen uitgemaakte zaak of de toevoeging al dan niet zou worden verleend en na afloop, als het resultaat van de zaak bekend werd, in stand zou blijven. De keuze wel of niet gebruik te maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp is niet aan klaagster voorgehouden. Op grond van de toen bekende omstandigheden bestond geen duidelijkheid over de toekomstige inkomsten van klaagster. In deze omstandigheden had verweerster aan klaagster de keuze moeten geven of zij al dan niet gebruik wilde maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp en had zij dit schriftelijk moeten vastleggen. Dat inmiddels de huidige advocaat van klaagster op grond van het inmiddels bereikte resultaat van de zaak van oordeel is dat de verstrekte toevoeging zal worden ingetrokken maakt dit niet anders, nu het handelen van verweerster beoordeeld moet worden naar de destijds bekende omstandigheden. De klacht is derhalve gegrond.
5. Maatregel
5.1 Nu verweerster tijdens de zitting blijk heeft gegeven in te zien dat zij anders had moeten handelen, ziet de raad geen reden om een maatregel op te leggen.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond.
Aldus gewezen door mr. Mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, L.D.H. Hamer, D.J.S. Voorhoeve en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.