Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2247

Zaaknummer

11-124A

Inhoudsindicatie

De klachten hebben onder andere betrekking op het uiten van (impliciete) dreigementen aan de wederpartij. De raad merkt deze, mede gelet op de context waarbinnen ze zijn gedaan, aan als een ongeoorloofd pressiemiddel. Klacht gegrond, overige klachten ongegrond; berisping.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 19 december 2011

in de zaak 11-124A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 2 mei 2011 binnengekomen klacht van:

1. De heer

k l a g e r  1

2. De heer mr.

k l a g e r  2

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 29 april 2011, bij de raad binnengekomen op 2 mei 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 11 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen. Klager 1 heeft zich ter zitting laten bijstaan door zijn advocaat, klager 2. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 14 in de bij die brief gevoegde inventarislijst alsmede van de brief van klager 2 van 27 september 2011 en de daarbij behorende twee bijlagen.

 

 

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster:

a) in haar brieven aan klager 1 dreigementen uit;

b) de domiciliekeuze van klager 1 heeft genegeerd;

c) gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen, die – naar zij moet weten – op onrechtmatige wijze zijn verkregen;

d) conservatoir beslag heeft gelegd met een oneigenlijk doel;

e) klager 2 heeft verzocht verhinderdata op te geven met het oog op een aanhangig te maken kort geding en vervolgens niets meer van zich heeft laten horen;

f) van stukken die zij naar de kantonrechter stuurde, niet gelijktijdig een gelijke kopie heeft gestuurd naar klager 2.

 

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klagers de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

 

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager 1 huurt gezamenlijk met zijn levenspartner een woning in Amsterdam. Vanwege een geschil over de huuropzegging door de verhuurder hebben zij zich gewend tot hun advocaat, klager 2. De verhuurder wordt in dit geschil bijgestaan door verweerster. Een centrale vraag in het geschil is waar het zwaartepunt van het leven van klager 1 en zijn levenspartner zich bevindt. Per brief van 15 juni 2009 heeft verweerster namens de verhuurder de huurovereenkomst opgezegd in verband met dringend eigen gebruik alsmede het niet gedragen als een goed huurder. In deze brief staat onder andere opgenomen:

“Mocht u zich hier niet mee kunnen verenigen, dan is cliënt genoodzaakt alle gegevens omtrent uw wel en wee op te vragen bij de belastingen in Frankrijk, Canada en Nederland en de Dienst Werk en Inkomen zodat in geval een rechtszaak noodzakelijk is, de rechter voldoende op de hoogte kan worden gesteld.”

3.2 Een brief van verweerster aan klager van 19 augustus 2009 bevat de volgende passage:

“Daarbij zal cliënt alle bewijzen overleggen die hij heeft verzameld van de autoriteiten waaronder de Nederlandse, de Franse en Canadese belastingdienst en het UWV waaruit blijkt dat u onroerend goed bezit in Canada, en uw gewone verblijfplaats in Frankrijk is. Overigens vraagt cliënt zich af of de uitkeringen die u geniet terecht zijn gezien uw buitenlands verblijf en uw bezittingen in het buitenland. (…) Hij zal naast het bovenvermelde, getuigenverklaringen overleggen waaruit waarnemingen blijken van uw onoorbare handelingen en uw gewone verblijf in Frankrijk.”

3.3 Per brief van 31 augustus 2009 heeft klager 2 aan verweerster te kennen gegeven dat zijn cliënten uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk domicilie hebben gekozen op zijn kantoor. De brief vermeldt als reden voor de woonplaatskeuze dat er in het verleden sprake was van onderschepping van de post van klager 1 door de cliënt van verweerster, die de benedenwoning bewoont in het pand waarvan klager 1 met zijn levenspartner de bovenwoning bewoont. Verweerster heeft de woonplaatskeuze aanvaard noch verworpen. Verweerster heeft in februari 2010 een dagvaarding aan het woonadres van de cliënten van klager 2 laten betekenen. De dagvaarding is aan een van die cliënten in persoon uitgereikt.

3.4 In het kader van de procedure heeft verweerster privéstukken van klager 1 en zijn levenspartner aan de rechtbank overgelegd zoals een afschrift van een Franse bankrekening en een bankrekening van de Postbank en een aan klager 1 gerichte brief van de ANWB.

3.5 Verweerster heeft namens haar cliënt conservatoire derdenbeslagen laten leggen op de inkomens van klager 1 en zijn levenspartner tot een bedrag van € 30.000,- tot zekerheid van een gestelde vordering wegens (rottings)schade aan een oude gietijzeren standleiding als gevolg van een in de zeventiger jaren door klager 1 aangesloten afvoer van een wasdroger.

3.6 Op 19 april 2010 heeft verweerster een kort geding aangekondigd en naar de verhinderdata van klager 2 gevraagd. Klager 2 heeft de verhinderdata opgegeven en daarvan later eigener beweging nog een update verschaft. Vervolgens heeft klager 2 verweerster bericht geen nieuwe updates te zullen versturen totdat er zekerheid was over het doorgaan van het kort geding. Het kort geding is tot op heden niet aanhangig gemaakt. Evenmin heeft verweerster aanklager 2 laten weten dat het niet doorgaat.

3.7 Ten behoeve van een comparitie van partijen bij de kantonrechter heeft verweerster stukken aan de kantonrechter gezonden. Een kopie van die stukken is door de cliënt van verweerster aan klager 2 gezonden.  

4 Beoordeling

klachtonderdeel 1

4.1 Het eerste klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster in haar brieven aan klager 1 dreigementen uit. In de correspondentie van verweerster aan klager 1 en zijn levenspartner snijdt  verweerster in ieder geval twee onderwerpen aan die voor de door verweerster te behandelen huurzaak niet van belang zijn, te weten in de brief van 19 augustus 2009, waar verweerster heeft opgemerkt “Overigens vraagt cliënt zich af of de uitkeringen die u geniet terecht zijn gezien uw buitenlands verblijf en uw bezittingen in het buitenland” en “Hij zal naast het bovenvermelde, getuigenverklaringen overleggen waaruit waarnemingen blijken van uw onoorbare handelingen”. Verweerster heeft ter zitting niet duidelijk kunnen maken waarom zij deze mededelingen in deze brief doet. De raad is dan ook van oordeel dat deze mededelingen, mede gelet op de context waarbinnen deze zijn geschreven, geen ander doel dienen dan het uitoefenen van druk op de wederpartij. Omdat ze echter ook, zeker gezien de context waarin ze zijn gedaan, een impliciete dreiging inhouden de bevoegde instanties hierover te benaderen vormen zij een voor een advocaat ongeoorloofd pressiemiddel. Verweerster had er als advocaat rekening mee moeten houden dat deze uitingen als pressiemiddel kunnen worden ervaren. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 Klachtonderdeel 2

4.2 Het tweede klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster de domiciliekeuze van klager 1 heeft genegeerd. Tijdens de zitting van de raad is vast komen te staan dat er geen domicilieovereenkomst in de zin van artikel 1:15 BW tussen partijen is gesloten, zodat verweerster op grond van het burgerlijk procesrecht de dagvaarding aan de gewone woonplaats van klager 1 en zijn levenspartner moest laten betekenen.

4.3 Klagers stellen dat hun belang bij het respecteren van de door hen beoogde domiciliekeuze voor verweerster duidelijk was, namelijk het voorkomen dat de cliënt van verweerster – die de onderbuurman van klager en zijn levenspartner is – post of exploten zou kunnen onderscheppen, wat – naar zij stellen – in het verleden is gebeurd. Voor zover aldus wordt betoogd dat verweerster in dit licht in ieder geval ook (een kopie van) de dagvaarding aan klager 2 had moeten sturen om zo veel mogelijk zeker te stellen dat de dagvaarding de wederpartij daadwerkelijk zou bereiken, volgt de raad klagers niet. De dagvaarding is immers in persoon betekend, zodat verweerster er niet aan behoefde te twijfelen of die de wederpartij had bereikt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Ten overvloede merkt de raad wel op dat het in het algemeen wel wenselijk is dat een kopie van de dagvaarding aan de advocaat van de wederpartij wordt gezonden, indien en voor zover die advocaat bekend is.

Klachtonderdeel 3

4.4 Het derde klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen, die – naar zij moet weten – op onrechtmatige wijze zijn verkregen. De raad heeft niet kunnen vaststellen of op onrechtmatige wijze bewijs is verkregen noch of verweerster hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De raad komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of dit gebruik klachtwaardig is. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 4

4.5 Het vierde klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster conservatoir beslag op het inkomen van klager 1 en zijn levenspartner heeft gelegd met een oneigenlijk doel, te weten het aan hen onmogelijk maken de huur te voldoen, opdat de huurovereenkomst ontbonden kan worden. De beoordeling van dit onderdeel dient te geschieden aan de hand van de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Niet is komen vast te staan dat de cliënt van verweerster geen redelijk belang bij het conservatoir beslag heeft. De raad dient hierbij marginaal te toetsen, zeker nu het aan degene ten laste van wie het beslag wordt gelegd vrijstaat in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Het klachtonderdeel is dus ongegrond.

Klachtonderdeel 5

4.6 Het vijfde klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster klager 2 heeft verzocht verhinderdata op te geven met het oog op een aanhangig te maken kort geding en vervolgens niets meer van zich laten horen. Hoewel het in het algemeen in het kader van de onderlinge welwillendheid tussen advocaten te verkiezen valt dat een advocaat die verhinderdata voor een kort geding bij de wederpartij heeft opgevraagd en ontvangen en vervolgens in overleg met zijn cliënt besluit (voorlopig) geen kort geding te beginnen, dit aan de wederpartij laat weten, bestaat daartoe in het algemeen geen plicht. In dit concrete geval kan zo een plicht ook niet worden aangenomen. Daarbij is onder meer van belang dat klager 2 niet op verzoek van verweerster maar eigener beweging een update van zijn verhinderdata heeft verstrekt en hij daarbij zelf al de uiterste houdbaarheidsdatum van die verhinderdata had opgegeven. Er was dus geen sprake van dat klager 2 – op een voor verweerster kenbare wijze – zijn agenda lange tijd heeft laten beheersen door het aangezegde kort geding. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerster is geen sprake is, zodat het klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel 6

4.6 Het zesde klachtonderdeel betreft de klacht dat verweerster van stukken die zij naar de kantonrechter stuurde, geen kopie heeft gestuurd naar klager 2. Vast is komen te staan dat verweerster het kopiëren en toezenden van de stukken aan haar cliënt heeft overgelaten. Klager 2 stelt dat de set door hem ontvangen stukken in wanorde verkeerde, terwijl hem later is gebleken dat de set van de kantonrechter wel in goede staat verkeerde.

Hoewel een advocaat in het algemeen het kopiëren en versturen van stukken niet aan zijn of haar cliënt uit handen dient te geven, acht de raad het handelen van verweerster op dit onderdeel niet klachtwaardig, aangezien de raad heeft vastgesteld dat klager 2 per gelijke post een zelfde set stukken als de kantonrechter heeft ontvangen, hoewel mogelijk in een andere volgorde. Bovendien had klager 2 in het geval er inderdaad stukken in wanorde zijn ontvangen, een nieuwe set stukken aan verweerster kunnen vragen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Maatregel

5 Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende, waaronder de aard en ernst van het gegrond bevonden klachtonderdeel, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. De raad heeft daarbij ook laten meewegen dat verweerster zich blijkens de uitspraak van deze raad van heden in de zaak 11-114A al vaker heeft geleend voor het uiten van een tot de wederpartij gericht dreigement van aangifte bij de bevoegde autoriteiten en dat zij er ter zitting geen blijk van heeft gegeven, in te zien dat zij daarmee over de schreef gaat.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 2 t/m 6 ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs A. de Groot, R. Lonterman, B.J. Sol, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2011.

voorzitter       griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.