Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-05-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2062
Zaaknummer
11-05
Inhoudsindicatie
Inzet opdracht was om klager het gezag te laten krijgen over zijn twee door hem erkende kinderen, zulks op aandrang Jeugdzorg die bedenkingen had bij de mogelijkheden van moeder. Klager had liefst aangestuurd op het eenhoofdig gezag maar volgens verweerster zou dat niet haalbaar zijn geweest, zij adviseerde gezamenlijk gezag. Zij heeft daarop stappen in die richting gezet, maar stuitte daarbij op gebrek aan medewerking moeder. Achteraf verwijt klager verweerster dat zij zonder zijn toestemming stappen zou hebben ondernomen, hem onjuist heeft geadviseerd, geen toevoeging voor hem heeft aangevraagd en hem niet op de hoogte heeft gebracht van telefonische en schriftelijke contacten met de wederpartij. Klachten ongegrond. Verweerster is zorgvuldig te werk gegaan.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
11-05
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 7 januari 2011 heeft mr. X, deken van de orde van advocaten in het ar-rondissement Y, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
Klager,
tegen:
verweerster.
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 april 2011, waar al-leen verweerster, bijgestaan door haar voormalig kantoorgenoot [ ], mr. [Z], is ver-schenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. A.D.G. Bakker, H.C. Brandsma, H.J.P. Robers en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
2. Voorgeschiedenis van de klacht
Klager heeft zich op 5 november 2007 tot het kantoor van verweerster gewend met verzoek om bijstand ter verkrijging van het gezag over zijn twee in 2000 resp. 2002 geboren kinderen. Klager had de kinderen wel erkend, maar had niet het gezag over hen. In de periode dat hun moeder, de ex-partner van klager (zij waren niet gehuwd), was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en later in een kliniek in Duitsland, heeft klager medio 2006 de kinderen bij zich in huis in [A] genomen. In het najaar van 2007 is de moeder weer naar huis in [B] teruggekeerd. Aangezien Bureau Jeugdzorg bezorgd was of de moeder de zorg voor de kinderen wel kon dragen heeft het klager gestimuleerd er voor te zorgen dat hij ook het gezag kreeg.
Klager heeft op 6 november 2007 de kwestie met verweerster besproken. Verweer-ster heeft dat gesprek bij brief d.d. 14 november 2007 aan klager bevestigd. Blij-kens deze brief heeft verweerster na het intakegesprek met klager telefonisch con-tact opgenomen met Bureau Jeugdzorg. Van dat telefoongesprek heeft verweerster in haar brief aan klager eveneens verslag gedaan. Bureau Jeugdzorg had aan haar kenbaar gemaakt dat het wenselijk was dat op korte termijn gezamenlijk gezag zou worden gerealiseerd. Eenhoofdig gezag zoals klager wilde, was volgens Bureau Jeugdzorg vooralsnog niet aan de orde. Verweerster had klager er in hun gesprek ook al op gewezen dat het verkrijgen van eenhoofdig gezag moeilijk zou zijn.
Verweerster heeft in haar brief nog eens de besproken procedurele mogelijkheden op een rij gezet en voorgesteld eerst te proberen om langs de weg van een geza-menlijk verzoek aan de rechtbank het gezamenlijk gezag te realiseren. Mocht dat niet lukken dan zou, gezien de ook volgens Bureau Jeugdzorg bestaande urgentie, door een procureur een kort gedingprocedure gestart moeten worden. Zij heeft de formulieren voor het gezamenlijk verzoek meegezonden met verzoek deze onder-tekend aan haar te retourneren, zodat zij die, vergezeld van een begeleidende brief die in concept was bijgevoegd, ter ondertekening aan de moeder zou kunnen door-sturen.
In haar brief heeft verweerster tevens uiteengezet wat zij met klager had besproken ten aanzien van de kosten. Klager zou haar nog informeren omtrent de naam van zijn mogelijke rechtsbijstandverzekeraar, en overigens omtrent het inkomen van hem en zijn partner in 2005, zodat zij zouden kunnen inschatten of klager - anders dan hij in het intakegesprek had aangegeven - wellicht toch voor gefinancierde bij-stand in aanmerking zou kunnen komen in welk geval verweerster alsnog een ver-zoek daartoe bij de raad voor rechtsbijstand zou indienen. Voorlopig zou zij er van uit moeten gaan dat klager niet voor gefinancierde bijstand in aanmerking kwam. Daarom heeft zij hem geïnformeerd omtrent haar uurtarief en bijkomende kosten en hem de informatiefolder van haar kantoor meegezonden.
Klager heeft de formulieren op 19 november 2007 ondertekend, daarop de geboor-tedatum van de moeder ingevuld en deze aan verweerster retour gezonden. Ver-weerster heeft de formulieren bij brief d.d. 20 november 2007 conform het concept aan moeder toegestuurd. De moeder heeft daarop in het geheel niet gereageerd. Toen verweerster met klager wilde overleggen of zij maar een kort geding zou starten, kon zij hem niet bereiken: hij reageerde niet op haar telefoontjes en brief van 11 december 2007. Eind januari 2008 gaf hij wel een ander postadres door aan verweersters kantoor. Op verweersters nadere brieven van 28 januari en 20 februari 2008 volgde uiteindelijk op 27 februari 2008 een telefoongesprek, waarin klager stelde nooit enige post van verweerster te hebben ontvangen behoudens de laatste factuur.
3. Klager heeft zich er bij brief d.d. 8 maart 2010 over beklaagd dat verweerster
1. in december 2007 actie heeft ondernomen zonder zijn toestemming.
2. hem onjuist heeft geadviseerd.
3. geen toevoeging heeft aangevraagd hoewel hij daar recht op had.
4. telefonisch en schriftelijk met de tegenpartij contact heeft gehad zonder hem kopieën te laten zien.
4. De raad beoordeelt de klachten als volgt.
Uit het feit dat klager de formulieren die verweerster hem bij brief d.d. 14 novem-ber 2007 had toegezonden op 19 november 2007 ondertekend aan haar had gere-tourneerd mocht verweerster er van uit gaan – en moest zij dat ook – dat klager wenste dat zij die verder aan de moeder zou doorleiden. Uit niets blijkt dat ver-weerster had moeten begrijpen dat klager die wens niet had. Dat klager, zoals hij in de toelichting op zijn klacht en in reactie op het verweer daarop van verweerster naar voren heeft gebracht, de brieven van verweerster niet zou hebben ontvangen is ongeloofwaardig, nu in dat geval immers niet te verklaren zou zijn hoe hij dan wel in het bezit van de door hem ondertekende en geretourneerde formulieren zou zijn gekomen.
De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster klager onjuist zou heb-ben geadviseerd. Zij is bij haar advisering zorgvuldig te werk gegaan door, zoals zij ook met klager had besproken, contact op te nemen met Bureau Jeugdzorg. De inschatting dat een wijziging van eenhoofdig gezag van de moeder in eenhoofdig gezag van vader niet haalbaar zou zijn is zeer wel te billijken. Wanneer klager zich daar niet mee kon verenigen had hij dat direct aan verweerster duidelijk kunnen en moeten maken en had hij niet de formulieren ter verkrijging van gezamenlijk gezag moeten ondertekenen en terugsturen. Dan hadden zij nader kunnen overleggen wat te doen.
Wat betreft het niet aanvragen van een toevoeging overweegt de raad dat verweer-ster uit het gesprek met klager kennelijk had begrepen dat deze meende daar niet voor in aanmerking te komen. In haar brief van 14 november 2007 - welke brief naar het oordeel van de raad door klager moet zijn ontvangen - heeft zij hem her-innerd aan de afspraak dat hij met nadere informatie zou komen om toch de moge-lijkheid van toevoeging of financiering door zijn rechtsbijstandverzekeraar verder te onderzoeken. Klager heeft echter op dat punt niets meer van zich laten horen, en heeft dus ook niet een mogelijk misverstand ten aanzien van het bestaan van een rechtsbijstandverzekering dan wel een eventuele aanspraak op een toevoeging rechtgezet. Hij kan dan moeilijk van verweerster verwachten dat zij toch een toe-voeging zou aanvragen. Hem moest duidelijk zijn dat hij binnen vier weken na het gesprek eerst met aanvullende informatie diende te komen, waarna verdere af-stemming had kunnen plaatsvinden.
Uit niets blijkt dat verweerster telefonisch contact met klagers ex-partner heeft ge-had of gezocht. Ter uitvoering van haar opdracht zoals zij die heeft mogen begrij-pen, heeft zij 20 november 2007 de eerder in concept aan klager toegezonden brief aan zijn ex-partner verstuurd. Bij die actie is het gebleven. Meer of anders is de raad niet gebleken. De raad is dan ook van oordeel dat de klacht in zijn geheel als ongegrond dient te worden afgewezen.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
de klacht van klager tegen verweerster is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011.
griffier voorzitter