Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1756
Zaaknummer
11-183U
Inhoudsindicatie
verzoek van deken tot schorsing met onmiddellijke ingang op grond van art. 60ab toegewezen, nu verweerder praktijk doet zonder beroepaaansprakelijkheidsverzekering en zonder aangesloten te zijn bij een stichting derdengelden; ook tuchtrechtelijk verleden van verweerder is in aanmerking genomen.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 27 juni 2011
in de zaak 11-183U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 8 juni 2011 binnengekomen verzoek van:
de deken van de orde van advocaten
in het arrondissement Utrecht
de heer mr. H.H. Tan
Hieronymusplantsoen 12
3512 KV UTRECHT
deken
tegen:
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 8 juni 2011, op dezelfde dag door de raad ontvangen, heeft de deken een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, subsidiair ex artikel 60b Advocatenwet, ingediend bij de raad van discipline.
1.2. Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2011. De deken en verweerder zijn ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad met bijlagen.
2. Het verzoek en de grondslag
2.1 De deken heeft zich tot de raad gewend met het primaire verzoek verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60ab Advocatenwet. Subsidiair heeft de deken de raad verzocht verweerder op de voet van het bepaalde in artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen, nu verweerder door te verkiezen zonder beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor cliënten op te treden, er blijk van heeft gegeven zijn praktijk niet behoorlijk uit te kunnen oefenen.
2.2 Als grond voor het primaire verzoek heeft de deken aangevoerd dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, althans dat er een zeer ernstig vermoeden is gerezen dat van zo’n handelen of nalaten sprake is. Dit verzoek heeft de deken gebaseerd op het volgende.
2.3 Verweerder was, na een schorsing voor onbepaalde tijd op grond van artikel 60b Advocatenwet, als advocaat in loondienst bij B advocaten B.V., welk kantoor in het najaar van 2009 failliet is verklaard. Vervolgens is verweerder als advocaat in loondienst werkzaam geweest bij een advocatenkantoor in Almere. Dat dienstverband is geëindigd per 31 december 2010, waarna verweerder vanaf januari 2011 zijn kantoor weer heeft verplaatst naar het arrondissement Utrecht, alwaar hij aan zijn woonhuis kantoor houdt. De raad van toezicht heeft verweerder sindsdien diverse malen verzocht hem van informatie omtrent zijn kantoor te voorzien. Hiertoe heeft de raad van toezicht verweerder bij brieven van 25 januari 2011 en 8 maart 2011 gemaand. De deken heeft verweerder bij brief van 1 april 2011 uitgenodigd voor een bespreking op 13 april 2011. Bij brief van 11 mei 2011 heeft de deken een concept dekenbezwaar aan verweerder gezonden. Verweerder heeft al deze brieven onbeantwoord gelaten en hij is zonder bericht van verhindering niet op de bespreking van 13 april 2011 verschenen.
2.4 Op 26 mei 2011 heeft de deken telefonisch contact gezocht met verweerder, in welk gesprek een afspraak werd gemaakt voor een bespreking op 7 juni 2011. Het is de deken tijdens die bespreking gebleken dat verweerder sinds 1 januari 2011 de advocatenpraktijk uitoefent zonder dat hij is verzekerd voor de risico’s van beroepsaansprakelijkheid en zonder te beschikken over een Stichting Derdengelden. De deken is van mening dat de in acht te nemen zorg voor de cliënt meebrengt dat de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat de advocaat is verzekerd tegen de risico’s van beroepsaansprakelijkheid. Voorts handelt verweerder in strijd met de Verordening op de administratie en de financiële integriteit door te hebben verzuimd zichzelf te voorzien van een verzekering tegen de risico’s van beroepsaansprakelijkheid en door niet aangesloten te zijn bij een Stichting Derdengelden.
2.5 De deken heeft ter zitting in aanvulling op zijn brief van 8 juni 2011 aangevoerd dat verweerder de centrale controle verordeningen met betrekking tot 2010 niet (tijdig) heeft ingediend en dat hij niet gereageerd heeft op brieven van de deken en de raad van toezicht.
2.6 De deken heeft er voorts op gewezen dat verweerder een tuchtrechtelijk verleden heeft.
3. Het verweer
3.1 Verweerder heeft geen schriftelijk verweer ingediend. Ter zitting heeft verweerder het volgende aangevoerd.
3.2 Nadat verweerders dienstverband bij een advocatenkantoor in het arrondissement Zwolle-Lelystad per 31 december 2010 was geëindigd, heeft hij zijn inschrijving als advocaat overgezet naar zijn woonadres in het arrondissement Utrecht.
3.3 Verweerder heeft ter zitting aanvankelijk gesteld dat hij geen praktijk voert. Hieraan heeft hij toegevoegd dat hij mensen is gaan helpen, zoals een echtpaar dat een geschil heeft over een vakantiewoning en een geschil over een muur.
3.4 Verweerder heeft erkend dat hij geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en dat hij evenmin hij een Stichting Derdengelden heeft opgericht of zich bij zo’n stichting van een ander kantoor heeft aangesloten. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij in het verleden een eigen kantoor heeft gehad en dat hij bekend is met de eisen die worden gesteld aan het hebben van een eigen kantoor.
3.5 Na de bespreking met de deken op 7 juni 2011 heeft verweerder onmiddellijk getracht een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Het eerste verzoek dat verweerder bij een verzekeringsmaatschappij heeft gedaan, is afgewezen. Daartegen heeft verweerder geprotesteerd en voorts heeft hij bij andere verzekeraars een verzoek ingediend. Vooralsnog is verweerder er niet in geslaagd een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Het verzoek strekt tot schorsing met onmiddellijke ingang van verweerder in de uitoefening van de advocatenpraktijk. Inwilliging van een dergelijk verzoek is ingevolge artikel 60ab Advocatenwet slechts mogelijk indien jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De raad overweegt in dit verband als volgt.
4.2 De raad stelt voorop dat het doel van de verplichting van het hebben van een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering, zoals vastgelegd in de Verordening op de administratie en financiële integriteit, mede het publiek belang dient en wel onder meer in die zin dat een rechtzoekende erop mag vertrouwen dat zijn claim tegen een advocaat die aansprakelijk is, daadwerkelijk wordt gehonoreerd en hij bescherming geniet tegen de gevolgen van een mogelijke deconfiture van de advocaat. Dit is mede van belang voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur als beroepsgroep moet kunnen hebben, zodat ook op die grond deze regels nauwgezet dienen te worden nageleefd.
4.3 Het staat vast dat verweerder niet de beschikking heeft over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering terwijl hij, sinds hij zich als advocaat heeft gevestigd op zijn woonadres, als advocaat optreedt voor een aantal cliënten. Verweerder heeft aanvankelijk ter zitting het standpunt ingenomen dat hij geen praktijk voert, maar slechts “mensen helpt”, doch nader gevraagd heeft de raad geconstateerd dat wel degelijk sprake is van het behandelen van zaken. Door zonder adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering als advocaat op te treden heeft verweerder welbewust een risico in het leven geroepen dat er een situatie kon ontstaan dat tegen hem een aansprakelijkstelling zou worden ingediend, terwijl hiervoor geen verzekering was afgesloten die dekking zou bieden. Verweerder heeft aldus niet alleen voor zichzelf een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen, maar ook voor de aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten. Bovendien handelt verweerder in strijd met de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, hetgeen ook geldt voor het feit dat verweerder niet is aangesloten bij een Stichting Derdengelden.
4.4 De raad neemt behalve het voorgaande in aanmerking dat verweerder eerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd geschorst is geweest en de deken destijds van oordeel was dat verweerder niet in staat was een eigen kantoor te hebben en dat de schorsing pas is opgeheven nadat verweerder als advocaat in loondienst is gaan werken. Voorts neemt de raad in aanmerking dat verweerder in januari 2011 niet uit zichzelf contact met de deken heeft opgenomen en dat hij gedurende een aantal maanden niet heeft gereageerd op verzoeken van de zijde van de deken, hetgeen de raad zorgelijk vindt. Gelet op al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat het geboden is een maatregel te treffen die zonder uitstel tot gevolg heeft dat verweerder geen praktijk meer kan uitoefenen. Het verzoek van de deken om verweerder op grond van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk als advocaat, zal derhalve worden toegewezen.
4.5 Nu het primaire verzoek zal worden toegewezen, behoeft het subsidiaire verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet geen bespreking.
BESLISSING
De raad van discipline:
- schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat;
- bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen vier weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep schorst niet de werking van deze beslissing (artikel 60 ad lid2)
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep
zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van
de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.