Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1579

Zaaknummer

R. 3502/10.132

Inhoudsindicatie

Uitlatingen worden niet als onnodig grievend gekwalificeerd, nu het onderliggende conflict tussen partijen in de civiele procedure de door verweerder gebezigde bewoordingen rechtvaardigt.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 10 maart 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweer-der. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 17 augustus 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaal-de in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 februari 2011.

Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

1.4 Na de zitting heeft klager zich bij (fax)brief met bijlage van 18 februari 2011 tot de Raad gewend. De Raad heeft de desbetreffende stukken buiten be-schouwing gelaten, nu het onderzoek ter zitting was afgesloten.

 

FEITEN

2.1 Verweerder behartigt de belangen van mevrouw S.. Mevrouw S. heeft verweerder opdracht gegeven een civielrechtelijke procedure aanhangig te maken tegen klager.

2.2 De cliënte van verweerder heeft op 17 december 2007 bij de politie aangifte gedaan tegen haar vertrouwensman, de heer T., wegens oplichting, verduis-tering en valsheid in geschrifte. De heer T. is hiervoor bij vonnis van 23 juni 2009 door de Rechtbank Amsterdam strafrechtelijke veroordeeld.

2.3 Klager is in het strafrechtelijk onderzoek tegen de heer T. tevens als verdach-te aangemerkt wegens het samen en in vereniging althans alleen witwassen  van door de heer T. frauduleus verkregen gelden.

2.4 Naar aanleiding van deze strafzaak heeft verweerder namens zijn cliënte een civiele procedure tegen klager geëntameerd.

2.5 Bij exploot van dagvaarding is, voor zover in deze relevant, door verweerder namens zijn cliënte gesteld:

“Mevrouw S. (red.) is na het overlijden van E. (red.) in aanraking gekomen met de heer T. (red.), die zich opwierp als haar vertrouwensman. …. T. (red.) heeft deze gelden verduisterd, hij heeft S. (red.) ter zake bedrogen en onrechtmatig jegens haar gehandeld.”

“Klager (red.) is enkele jaren (en mogelijk nog steeds) de levenspartner van de heer T. (red.) geweest. Klager (red.) wordt in het strafrechtelijk on-derzoek eveneens als verdachte bij de oplichting van S. (red.) aange-merkt.”

2.6 De advocaat van klager heeft in die procedure bij conclusie van antwoord van 13 mei 2009 namens klager gesteld.

“Daarbij stelt S. (red.) vooreerst dat klager (red.) in het strafrechtelijke on-derzoek zoals tegen T. (red.) loopt, eveneens als verdachte bij de oplich-ting van S. (red.) wordt aangemerkt. Zulks is echter pertinent onjuist. Kla-ger (red.) ervaart deze aantijging als laster. S. (red.) laat niet na hem in het openbaar te betichten van oplichting, terwijl zij weet dat zulks niet juist is.”

2.7 Bij vonnis van 20 januari 2010 van de Rechtbank Leeuwarden is de vordering van de cliënte van verweerder afgewezen.

2.8 Klager heeft een kort geding aanhangig gemaakt ter opheffing van ten laste van hem gelegde beslagen in opdracht van de cliënte van verweerder.

2.9 De kantoorgenoot van verweerder heeft in zijn pleitnotities ten behoeve van een behandeling ter zitting van het kort geding op 4 maart 2010 bij de Recht-bank Leeuwarden, voor zover in deze relevant, gesteld:

“De argumenten die klager (red.) voor zijn eisen naar voren brengt zijn on-juist en getuigen van een brutaliteit die past bij een persoon die met list en bedrog zijn eigen voordeel boven dat van anderen stelt.”

“.. Op dit moment wordt hij niet alleen vervolgd voor betrokkenheid bij de oplichtingspraktijken van zijn partner T. (red.) maar tevens voor het ver-duisteren van gelden uit de nalatenschap van zijn overleden oud-tante.”

2.10 Klager heeft op 12 maart 2010 aangifte gedaan tegen verweerder en diens kantoorgenoot wegens smaad en laster.

2.11 Bij kort geding vonnis van 17 maart 2010 van de Rechtbank Leeuwarden is de vordering van klager tot opheffing van de ten laste van hem gelegde be-slagen afgewezen.

2.12 De (voormalig) partner van klager heeft een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman vanwege, onder meer, het feit dat de Sociale Verzekeringsbank ten onrechte verweerder heeft aangemerkt als diens advocaat. Bij brief van 3 januari 2011 heeft de Nationale Ombudsman de (voormalig) partner van kla-ger, voor zover in deze relevant, bericht over deze klacht dat de verwarring over het opduiken van de naam van verweerder in het SVB-dossier van de (voormalig) partner van klager, door hemzelf is ontstaan.

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij:

a. zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten;

b. zich heeft bediend van middelen die niet in verhouding staan tot het be-oogde doel;

c. misbruik heeft gemaakt van hem als advocaat toegekende “(bijzondere) en zekere” bevoegdheden, meer in het bijzonder verwijt klager verweerder in dat kader: i) dat hij een medewerker van zijn kantoor geluidsopnames heeft laten maken van de zittingen op 9 november 2009 en 18 februari 2010 zonder dat de Rechtbank daar toestemming voor heeft gegeven en ii) dat hij bij de Officier van Justitie het strafdossier van klager heeft opge-vraagd, kennelijk onder de toezegging dat verweerder het civielrechtelijke dossier aan de Officier zou sturen;

d. gegevens te hebben verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren;

e. zich in contacten met derden misleidend heeft voorgedaan teneinde op die manier informatie te verkrijgen.

 

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

  aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij zich niet onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. De uitlatingen waren noodzakelijk om de rechter een juist beeld te geven van de zaak.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft betwist dat hij zich bediend zou hebben van middelen die niet in verhouding staan tot het beoogde doel.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c en e

4.3 Verweerder betwist dat hij misbruik zou hebben gemaakt van hem als advocaat toekomende bevoegdheden, meer in het bijzonder betwist verweer-der dat een medewerkster van zijn kantoor geluidopnames zou hebben ge-maakt van de twee behandelingen ter zitting, alsmede dat hij heimelijk dos-siers zou hebben uitgewisseld met de Officier van Justitie. Voorts betwist verweerder dat hij zich jegens de Sociale Verzekeringsbank als advocaat van de (voormalig) partner van klager zou hebben voorgedaan. Ten aanzien van dit laatste verwijt heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat de (voormalig) partner van klager dit misverstand zelf heeft laten ontstaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder betwist dat hij gegevens zou hebben verstrekt waarvan hij wist dan wel behoorde te weten dat deze onjuist waren.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Algemeen

5.1 De Raad heeft de brief van 10 februari 2011 van verweerder aan de griffier buiten beschouwing gelaten, nu klager eerst ter zitting met deze brief werd geconfronteerd en de brief aldus niet tijdig in het bezit was van klager en de Raad voorafgaande aan de zitting, terwijl aannemelijk is dat de inhoud van de brief voor klager relevant zou kunnen zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat het onderliggende conflict tussen partijen in de civiele procedure de door verweerder gebezigde woorden en uitdrukkingen rechtvaardigt nu deze binnen de rechtsstrijd van partijen is gebleven. De Raad overweegt daarbij dat het hanteren van minder krasse termen denkbaar en verstandiger ware geweest. De Raad overweegt voorts dat de gebruikte bewoordingen op zichzelf grievend kunnen zijn, maar dat deze binnen de context van de pro-cedure en gezien de aard van de zaak aanvaardbaar wordt geacht voor de noodzakelijke beeldvorming. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich heeft bediend van middelen die niet in verhouding staan tot het beoogde doel.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 Niet is komen vast te staan dat verweerder misbruik heeft gemaakt van hem als  advocaat toegekende “bijzondere en zekere” bevoegdheden. Verweerder heeft de beschuldiging omtrent de beweerdelijke geluidopnames gemotiveerd betwist en gesteld dat een medewerker van zijn kantoor schriftelijke verslagen heeft gemaakt van de betreffende zittingen. Klager heeft daarop zijn klacht niet verder onderbouwd. Niet is derhalve aannemelijk gemaakt dat verweer-der althans diens medewerker geluidopnames heeft gemaakt. Voorts valt in het onderhavige geval niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt door in het belang van zijn cliënte aan de Officier van Justitie het civielrechtelijke procesdossier beschikbaar te stellen en een kopie van het strafdossier van klager op te vragen, temeer nu niet is gebleken dat de cliënte van verweerder hiertegen bezwaar heeft gemaakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.5 Dat klager een andere visie op de feiten heeft dan de cliente van verweerder, betekent niet dat het verweerder niet vrij zou staan om de door zijn cliente aangehangen visie over de feiten te verdedigen en in processtukken dan wel ter zitting naar voren te brengen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder mededelingen heeft gedaan, waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.6 De Raad stelt vast dat klager bij dit klachtonderdeel geen eigen belang heeft nu dit verwijt handelt omtrent zijn (voormalig) partner T. De Advocatenwet heeft het klachtrecht niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen en kan worden getroffen. Voorzover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitge-oefend door de deken. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

6. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klachtonderdelen a tot en met d ongegrond en klachton-derdeel e niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. P.S. Kamminga, mr. A.J.N. van Stigt, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

 

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toege-zonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.