Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1908
Zaaknummer
10-258A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klager heeft in 2001 over deze advocaat geklaagd zodat hij kennelijk niet ontvankelijk is in deze klacht. Nieuwe feiten heeft klager niet althans onvoldoende naar voren gebracht. Voorts is de redelijke termijn waarbinnen kan worden geklaagd, ruimschoots verstreken.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 augustus 2011
in de zaak 10-258A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de op 8 juli 2010 binnengekomen klacht van:
De heer
klager
tegen:
de heer mr.
v e r w e er d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 7 juli 2010, door de raad ontvangen op 8 juli 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 19 juli 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 19 juli 2010 aan klager is verzonden.
1.3. Bij brief van 25 juli 2010, door de raad ontvangen op 27 juli 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 15 juni 2011. Partijen hebben voorafgaand aan deze zitting laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
het hiervoor genoemde verzetschrift van klager met bijlagen;
de brieven van klager aan de raad van 15 april 2011, 25 april 2011 en de brief van de griffie van de raad aan klager van 27 april 2011.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij
a. de belangen van de dochter van klager niet adequaat heeft behartigd. Er is onvoldoende aandacht besteed aan de wetenschappelijke medische literatuur uit de jaren ’70 en ’80, terwijl bekend was dat deze literatuur relevant was;
b. geen contra-expertise heeft aangevraagd, te meer nu uit het arrest van het hof Arnhem van 22 september 2009 volgt dat daardoor de onzorgvuldigheid van de rapporterende deskundigen zou kunnen worden aangetoond.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard aangezien de medische literatuur sinds de jaren zeventig en tachtig openbaar toegankelijk en vrij beschikbaar is geweest. Verweerder had een beroep op deze stukken moeten doen. Ten aanzien van verjaring merkt klager in zijn verzetschrift op dat voor schadeacties zoals deze een termijn van vijf jaar geldt vanaf het moment dat de schade en de aansprakelijke persoon aan klager bekend zijn. Startpunt voor de verjaring is volgens klager het arrest van 22 september 2009. In zijn brief van 15 april 2010 (pagina 161 dossier) verzoekt klager de raad (ingevolge artikel 48 lid 7 Advocatenwet) uit te spreken dat verweerder jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerder heeft klager, althans diens dochter, in de periode van december 1988 tot januari 1991 als advocaat bijgestaan in een procedure in hoger beroep betreffende de aansprakelijkheid voor en de gevolgen van medische fouten rond de geboorte van klagers zwak begaafde dochter in 1975. Klager heeft de bijstand door verweerder beëindigd wegens een gerezen meningsverschil over de te volgen strategie in de procedure.
3.3 Klager heeft zich eerder over verweerder beklaagd, hetgeen heeft geresulteerd in een beslissing van de raad van discipline van 23 juli 2001 waarin de klachten niet ontvankelijk werden verklaard. Deze beslissing werd in hoger beroep bekrachtigd.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Ingevolge vaste rechtspraak van het Hof van Discipline moeten bij een beroep op de tijd die verstreken is tussen het beweerdelijk laakbaar handelen en het indienen van de klacht twee belangen tegenover elkaar worden afgewogen. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Klager heeft niet begrijpelijk gemaakt waarom hij zo lang heeft gewacht met het indienen van deze klacht. De betekenis van het arrest van het hof Arnhem van 22 september 2009 in relatie tot het gestelde klachtwaardig handelen van verweerder heeft klager niet duidelijk gemaakt.
4.2 Klager heeft bijna twintig jaar laten verstrijken alvorens de onderhavige klacht in te dienen en ongeveer tien jaar nadat hij zich voor het eerst over verweerders optreden in deze zaak heeft beklaagd. Terecht en op goede gronden heeft de plaatsvervangend voorzitter geoordeeld dat de klacht daarom niet ontvankelijk is.,
4.3 Ten overvloede merkt de raad hierbij op dat de stellingen van klager in zijn verzetschrift over verjaring betrekking hebben op de verjaringsregels uit het civiele recht. Die regelgeving is in een tuchtprocedure als de onderhavige niet van toepassing.
4.4 Voorts wordt meegewogen dat klager in 2001 over verweerder heeft geklaagd. Hoewel in deze tuchtprocedure niet duidelijk is geworden of de inhoud van de onderhavige klacht geheel identiek is aan de klacht van tien jaar geleden, is de raad met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat van een klager mag worden verwacht dat hij zijn grieven over het optreden van verweerder in deze zaak gelijktijdig kenbaar maakt. Blijkens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline mag een advocaat over wie is geklaagd na het einde van de klachtzaak in beginsel erop vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee is afgewikkeld. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van feiten die zouden moeten leiden tot afwijking van dit zogenaamde “ne bis in idem” beginsel. De inhoud van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 22 september 2009, dat zich in het dossier bevindt, kan niet als zodanig gelden.
4.5 Over het verzoek van klager onder nr. 5 van het verzetschrift, inhoudende dat de raad kennis neemt van alle daar genoemde klachtdossiers en deze bij haar beoordeling betrekt, overweegt de raad dat zij daartoe niet is overgegaan. Iedere klacht wordt beoordeeld als een zelfstandige zaak met een eigen dossier en de raad is niet gehouden andere dossiers daarbij te betrekken.
4.6 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet ontvankelijk heeft bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, is het verzet ongegrond.
4.7 Ten slotte wordt overwogen dat gezien deze beslissing de raad niet toekomt aan het verzoek van klager een uitspraak te doen als bedoeld in artikel 48 lid 7 Advocatenwet.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 15 augustus 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.