Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1743
Zaaknummer
10-375A
Inhoudsindicatie
Klagers menen dat verweerder ondeugdelijk werk heeft verricht door een bezwaar niet tijdig in te dienen en de belangen van klagers onvoldoende te behartigen. Klacht gegrond. Raad spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 juni 2011
in de zaak 10-375 A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
de heer
k l a g e r
en
mevrouw.
k l a a g s t e r
(tezamen aangeduid als klagers)
tegen
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 14 oktober 2010, door de raad ontvangen op 15 oktober 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 4 april 2011. Ter zitting zijn verschenen klagers en de heer S. Schipper. Verweerder heeft op voorhand te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;
- de stukken genummerd onder 1 t/m 13 in de bij deze brief gevoegde inventarislijst, en
- de brief van verweerder aan de raad van 25 maart 2011 met bijlagen.
2 De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:
(a) bij de indiening van het bezwaarschrift bij de belastingdienst namens klager diens belangen niet goed te behartigen door de termijn voor indiening van het bezwaar niet in acht te nemen;
(b) ten onrechte aanspraak te maken op betaling van de openstaande declaraties, terwijl aantoonbaar is dat verweerder de belangen van klager niet goed heeft behartigd en daarbij toerekenbaar te kort is geschoten, en
(c) niet mee te werken aan de overdracht van het dossier van klager aan de opvolgend advocaat.
3. De feiten
3.1 Klager en zijn inmiddels overleden echtgenote hebben zich in 2003 voor rechtsbijstand tot verweerder gewend. Aan verweerder zijn destijds de beschikkingen toegezonden van 22 oktober 2003 van de Belastingdienst, waarin klager en zijn echtgenote aansprakelijk werden gesteld voor achterstallige belastingbetalingen van X B.V. waarvan zij beiden bestuurder waren. Aan verweerder is verzocht om tegen deze beschikkingen bezwaar in te dienen.
3.2 Per brief van 24 februari 2005 heeft de Belastingdienst verweerder bericht over de beslissing op het bezwaar. In die brief in onder meer het volgende opgenomen:
“Op 18 mei 2004 ontving ik uw brief met dagtekening 14 mei 2004, waarin u namens uw cliënt de heer C. Schipper bezwaar maakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 22 oktober 2003. In uw schrijven verwijst u naar uw bezwaarschrift met dagtekening 28 oktober 2003 welke niet door de Belastingdienst is ontvangen.
Ontvankelijkheid
Uw bezwaarschrift heb ik niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Uw bezwaar is daarom niet ontvankelijk.”
3.3 Bij brief van 4 juni 2005 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende bericht. “[…] ik heb eerst nog een belangrijk punt met jou te bespreken: namelijk de vraag of de melding betalingsonmacht jullie voor de onderhavige aanslagen kan “redden” en of het zinvol is het beroep door te zetten. Het gaat in de procedure namelijk om a) de ontvankelijkheid en b) het inhoudelijke aspect […] Er is dus geen termijn verstreken en evenmin heb ik belastingschade veroorzaakt!”
3.4 Per brief van 15 mei 2006 heeft de opvolgend advocaat van klager en zijn echtgenote verweerder verzocht om toezending van de stukken in het kader van de overname van de behandeling van hun zaken. De opvolgend advocaat heeft dit verzoek meerdere malen herhaald doch verweerder heeft daaraan geen gevolg gegeven. Aan de deken is verzocht te bewerkstelligen dat het dossier alsnog zou worden afgegeven doch vanwege het feit dat verweerder zich op 3 september 2007 van het tableau heeft laten uitschrijven, zag de deken geen middelen om dit af te dwingen.
3.5 De kantoorgenoot van verweerder is overgegaan tot incasso van de nog openstaande declaraties van verweerder in het kader van de behandeling van de zaken voor klager. Door klagers is eerder een klacht ingediend bij de raad van discipline tegen verweerder (beslissing van 23 maart 2010 in de zaak 09– 210 A).
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (a) stelt de raad voorop dat niet gebleken is dat verweerder tijdig tot indiening van het bezwaar tegen de aansprakelijkstelling van klager en zijn echtgenote is overgegaan. Verweerder heeft niet aangetoond dat zijn brief aan de belastingdienst van 24 oktober 2003 daadwerkelijk door hem is verzonden. Gelet op de brief van de Belastingdienst van 24 februari 2005, waarin de ontvangst van die brief wordt ontkend, had het op de weg van verweerder gelegen de verzending van die brief en de ontvangst daarvan door de belastingdienst aan te tonen. Nu hij dit niet heeft gedaan houdt de raad het ervoor dat de betreffende brief niet, althans niet op aantoonbare wijze door verweerder is verzonden. Dat leidt er tevens toe dat moet worden vastgesteld dat verweerder klager onjuist heeft voorgelicht, door in de brief van 4 juni 2005 aan klager te berichten dat er geen termijnen verstreken zouden zijn.
4.2 Evenmin heeft verweerder aangetoond dat hij deugdelijke gronden heeft aangevoerd voor het bij het Belastingdienst ingediende bezwaar, zodat de raad het ervoor houdt dat verweerder ook op dit punt is tekort geschoten in de belangenbehartiging van klager. Klachtonderdeel (a) is dan ook gegrond.
4.3 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (b) stelt de raad voorop dat de raad niet kan beoordelen of de declaraties die door verweerder zijn verzonden al dan niet terecht geïncasseerd worden. De raad is niet gebleken van excessieve declaraties, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder op dit punt in tuchtrechtelijke zin iets te verwijten valt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
4.4 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (c) staat vast dat verweerder geen stukken heeft toegezonden aan de opvolgend advocaat, ondanks meerdere schriftelijke verzoeken daartoe. Verweerder heeft op die verzoeken niet eens gereageerd. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5. Maatregel
In de eerdere klachtzaak die door klagers tegen verweerder is aangespannen, is verweerder door de raad veroordeeld tot een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden. De raad meent dat wanneer de klachtonderdelen die in deze kwestie aan de orde zijn gesteld ook in die zaak zouden zijn meegewogen dit geen hogere strafmaat zou hebben opgeleverd. Om die reden ziet de raad geen aanleiding om ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen een aanvullende maatregel op te leggen. Wel ziet de raad aanleiding om uit te spreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
BESLISSING:
De raad van discipline:
– verklaart de klachtonderdelen (a) en (c) gegrond;
– verklaart klachtonderdeel (b) ongegrond, en
– spreekt uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2011 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is op 15 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegronde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607