Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2155

Zaaknummer

5826

Inhoudsindicatie

Klager stelde ervan uit te mogen gaan dat voorschotdeclaraties alleen betrekking hadden op nog te verrichten werkzaamheden en niet een voorschot op de einddeclaratie voor reeds verrichte of nog te verrichten werzaamheden. Ongegrond.

Uitspraak

 

         

11 juli 2011

No. 5826

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager

tegen:

verweerster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 juni 2010, onder nummer 09-278A, aan partijen gezonden op 7 juni 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerster op klachtonderdeel a gegrond en op klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 juli 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

 

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerster.

2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het hof van 10 januari 2011. Op verzoek van de partijen is de mondelinge behandeling geschorst in verband met schikkingsonderhandelingen. Het hof heeft de zaak vervolgens mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 mei 2011, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht jegens verweerster houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a. klager onvoldoende op de hoogte heeft gebracht van de financiële gevolgen die waren verbonden aan het aanvaarden van de opdracht;

b. op onzorgvuldige wijze een einddeclaratie heeft opgemaakt, met name door te werken met voorschotdeclaraties.

4. De grieven

Het hof leest in de appelmemorie van klager de volgende grieven.

1. Ten onrechte heeft de raad de klacht op onderdeel b omschreven zoals hij heeft gedaan.

2. Ten onrechte heeft de raad vastgesteld dat klaagster verweerder bij declaraties van 7 maart 2008, 16 april 2008 en 18 augustus 2008 voorschotten van telkens € 2.500,-- in rekening heeft gebracht.

3. Ten onrechte heeft de raad vastgesteld dat de derde voorschotdeclaratie van 18 augustus 2008 nog niet is voldaan.

4. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat klager niet-ontvankelijk in zijn klacht is voor zover hij klaagt over de hoogte van de declaratie.

5. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat de klacht op onderdeel b ongegrond is.

5. De feiten

 Het volgende is komen vast te staan.

a. Verweerster heeft klager van zijn aanhouding door de politie op 19 februari 2008 tot 25 augustus 2008 als advocaat bijgestaan in een strafzaak. Over de wijze van betaling zijn tussen de partijen afspraken gemaakt, maar over de inhoud van die afspraken zijn de partijen het niet eens.

b. Bij declaraties van 7 maart 2008, 16 april 2008 en 18 augustus 2008 heeft verweer¬ster aan klager bedragen van telkens € 2.500,-- (inclusief omzetbelasting) - in die declaraties telkens voorschot genoemd - in rekening gebracht. De eerste twee van die declaraties zijn door klager voldaan; de derde niet.

c. Op 26 augustus 2008 heeft klager verweerster kenbaar gemaakt hun samenwer-king te willen beëindigen. Verweerster heeft vervolgens het dossier overgedragen aan de opvolgende advocaat van klager. Bij brief van 3 oktober 2008 heeft zij klager een einddeclaratie d.d. 30 september 2008 ten belope van € 8.206,52 gestuurd. Volgens die declaratie heeft verweerster klager 63 uren en 25 minuten tegen een door verweerster tot € 175,-- (exclusief omzetbelasting) gematigd uurtarief in rekening gebracht, waarbij de door klager op de declaraties van 7 maart en 16 april 2008 betaalde bedragen van in totaal € 5.000,   in mindering zijn ge¬bracht.

d. Bij brief van 26 oktober 2008 heeft klager tegen de voornoemde einddeclaratie be¬zwaar gemaakt, waarop verweerster bij brief van 19 december 2008 heeft gereageerd.

e. Bij brief van 28 juli 2009 heeft verweerster aan klager aangekondigd een incassoprocedure tegen hem aanhangig te zullen maken om voldoening van haar eindde¬claratie te bewerkstelligen.

6. De beoordeling

6.1 De grieven zijn niet gericht tegen de gegrondverklaring van de klacht op onderdeel a, zodat de klacht in zoverre niet aan het oordeel van het hof is onderworpen en het hof alleen over de klacht op onderdeel b dient te oordelen.

6.2 Verweerster heeft aangevoerd dat klager en zij tot overeenstemming zijn gekomen in die zin dat klager zijn hoger beroep zou intrekken, zodat klager volgens verweerster niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep moet worden verklaard. Klager heeft betwist dat de partijen hierover tot overeenstemming zijn gekomen.

Het hof overweegt dat de door verweerster gestelde overeenstemming niet is komen vast te staan, zodat deze niet aan de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep in de weg staat.

6.3 Grief 1 is gericht tegen de klachtomschrijving door de raad.

De deken heeft in zijn brief van 6 oktober 2009, waarbij de klacht ter kennis van de raad is gebracht, de klacht als volgt omschreven: Verweerster heeft klager onvoldoende op de hoogte gebracht van de financiële gevolgen die waren verbonden aan het aanvaarden van de opdracht. Klager klaagt over de totstandkoming van de eind¬declaratie.

Klager heeft ter zitting van de raad verklaard dat de deken op deze wijze de klacht goed heeft omschreven, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de raad en zoals ook ter zitting van het hof door klager is beaamd. De raad heeft daarop de klacht, zoals deze door de deken is geformuleerd, overgenomen, zij het dat de tweede volzin - opgenomen als klachtonderdeel b - enigszins (maar niet wezenlijk) anders is verwoord.

De raad diende te beslissen op de door de deken schriftelijk voorgelegde klachten en die klachten kunnen in hoger beroep niet worden uitgebreid of gewijzigd.

Dit brengt mede dat grief 1 faalt.

6.4 In zijn toelichting op grief 2 heeft klager gesteld dat verweerster niet schriftelijk heeft aangegeven dat de drie declaraties van 7 maart 2008, 16 april 2008 en 18 augustus 2008 voorschotten op de einddeclaratie betroffen. Hij heeft verklaard dat hij mocht aannemen dat het hier voorschotten ter dekking van komende werkzaamheden betrof.

Uit de declaraties zelf blijkt duidelijk en ondubbelzinnig dat de in rekening gebrachte bedragen voorschotten zijn. Deze voorschotten kunnen slechts voorschotten zijn op een nader te specificeren einddeclaratie, bij de opstelling waarvan de betaalde voorschotten moeten worden verrekend. Daarbij kan in het midden blijven of de voorschotten dienen ter dekking van reeds verrichte werkzaamheden of nog te verrichten werkzaamheden. In beide gevallen betroffen de in rekening gebrachte bedra¬gen immers voorschotten op de einddeclaratie.

Grief 2 treft geen doel.

6.5 Zoals hiervoor is overwogen, is de declaratie van 18 augustus 2008 een voorschotdecla¬ratie. Niet in geschil is dat deze declaratie niet is voldaan. Dit brengt mede dat ook grief 3, die is gericht tegen de vaststelling door de raad dat de onderhavige voorschotdeclaratie niet is voldaan, ongegrond is.

6.6 In zijn toelichting op grief 4 heeft klager aangevoerd dat hij bij de raad niet heeft geklaagd over de hoogte van de declaratie van verweerster. Nu klager geen klacht over de hoogte van de declaratie heeft aangevoerd, behoeft op een klacht van die strekking ook niet te worden beslist.

Grief 4 kan derhalve niet tot vernietiging van de bestreden beslissing van de raad leiden.

6.7 Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de raad dat de klacht op onderdeel b ongegrond is.

Het hof stelt voorop dat de klacht op onderdeel b niet de informatieplicht van verweerster betreft (daarop heeft onderdeel a betrekking, welk onderdeel buiten de rechtsstrijd in hoger beroep valt), maar de wijze van het opmaken van de einddeclaratie. Het feit dat verweerster in haar informatieplicht omtrent de kosten van haar werkzaamheden en de daarvoor te zenden declaraties jegens klager is tekortgescho¬ten brengt niet zonder meer mede dat zij ook de einddeclaratie op een onzorgvuldige wijze heeft opgemaakt. Al hetgeen klager in hoger beroep heeft gesteld over gebrek aan informatie kan niet leiden tot gegrondverklaring van de klacht op onderdeel b.

Het hof overweegt verder dat - behoudens andersluidende afspraken tussen verweerster en klager, welke niet zijn gesteld of gebleken - het verweerster vrij stond in ver¬band met reeds verrichte en nog te verrichten werkzaamheden voorschotdeclaraties aan klager te zenden en later de einddeclaratie op te stellen, waarbij de door klager reeds betaalde voorschotten in mindering werden gebracht. Deze wijze van declare¬ren is niet onzorgvuldig jegens klager. Ook overigens zijn geen feiten of omstandig¬heden gesteld of gebleken waaruit volgt dat de wijze van declareren jegens klager onzorgvuldig is geweest.

Dit brengt mede dat de klacht op onderdeel b ongegrond is en dat grief 5 faalt.

6.8 Nu de grieven niet tot vernietiging van de bestreden beslissing kunnen leiden, zal deze beslissing, voor zover aan het hof voorgelegd, worden bekrachtigd.

7. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 juni 2010, voor zover de klacht van klager op onderdeel b ongegrond is verklaard.       

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.