Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1445

Zaaknummer

10-268A

Zaaknummer

10-277A

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerster dat zij in haar pleitaantekeningen  ( gebruik heeft gemaakt van een tekstgedeelte ) heeft geciteerd uit een confraternele brief. Niet is komen vast te staan dat klaagster hiervoor toestemming heeft gegeven. Klaagster heeft wel erkend tevoren telefonisch er mee te hebben ingestemd dat de essentie van het tekstgedeelte uit de brief aan de rechtbank zou worden meegedeeld in welk geval klaagster die informatie niet zou ontkennen. Hoewel naar de letter van de gedragsregels onjuist is gehandeld, is de raad van oordeel dat verweerster niet in strijd met de geest van gedragsregels heeft gehandeld.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 maart 2011

in de zaken 10-268 A en 10-277 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 12 en 16 juli 2010 binnengekomen klachten van:

mr.

k l a a g s t e r

tegen:

mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brieven van 9 en 15 juli 2010, bij de raad binnengekomen op 12 en 16 juli 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van 10 januari 2011 in aanwezigheid van verweerster en haar raadsman. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brieven van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 14 en 1 t/m 15 in de bij die brieven gevoegde inventarislijsten.

De klacht

2.1 De klachten houden zakelijk weergegeven in:

in de zaak 268A:

dat verweerster een groot deel van de tekst van een confraternele brief van haar aan klaagster heeft overgenomen in pleitaantekeningen die zij heeft gebruikt bij een kort geding, zonder dat klaagster daarvoor toestemming had gegeven;

 

in de zaak 277A:

 1) dat de cliënte van verweerster zich rechtstreeks per brief tot de cliënt van klaagster heeft gewend, hoewel de cliënt van klaagster uitdrukkelijk had verzocht dat niet te doen en de correspondentie via de advocaten te laten lopen;

 2) dat verweerster die brief van haar cliënte te kort voor de zitting nog aan de rechtbank heeft overgelegd;

 3) dat verweerster haar bericht aan de rechtbank per fax naar de rechtbank heeft gestuurd en per gewone post naar klaagster en aldus niet heeft voldaan aan het vereiste van gelijktijdige verzending;

 4) dat de brief van de cliënte van verweerster, bestemd voor de cliënt van klaagster, eerder ter beschikking is gekomen van de rechtbank dan van de geadresseerde.

 

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, in beide zaken van het volgende worden uitgegaan:

3.1 De cliënte van verweerster is een levensverzekeringsmaatschappij. Verweerster heeft deze maatschappij bijgestaan in een geschil over een beleggingspolis met de cliënt van klaagster. De cliënt van klaagster heeft de maatschappij tegen 3 november 2009 in kort geding gedagvaard en gevorderd (voor zover van belang) overlegging van bepaalde gegevens en berekeningen betreffende de beleggingspolis. Bij brief van 12 oktober 2009 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat (en waarom) het tijd kost om de gevraagde gegevens te kunnen verstrekken en dat de gegevens naar verwachting uiterlijk op 9 november 2009 uitgerekend zouden zijn. Verweerster heeft in de pleitaantekeningen voor het kort geding een groot deel van deze brief geciteerd.

3.2 Per brief van 14 januari 2010 heeft de cliënt van klaagster de cliënte van verweerster verzocht de briefwisseling via de raadslieden te laten lopen. De cliënte van verweerster heeft de cliënt van klaagster bij brief van 22 januari 2010 toch (weer) rechtstreeks aangeschreven.

3.3 Verweerster heeft laatstgenoemde brief van haar cliënte op 22 januari 2010 om 16.23 uur per fax en tevens per gewone post aan de rechtbank gezonden ten behoeve van een comparitie op 27 januari 2010. Kopie daarvan is op 22 januari 2010 alleen per post aan klaagster gezonden.

4 Beoordeling

in de zaak 10-268A:

4.1  Klaagster verwijt verweerster een groot deel van de tekst van de confraternele brief van 12 oktober 2009 te hebben overgenomen in de pleitaantekeningen die verweerster heeft gebruikt ter gelegenheid van het kort geding op 3 november 2009. Niet is komen vast te staan dat klaagster hiervoor toestemming heeft gegeven. Wel heeft klaagster erkend dat zij er tevoren telefonisch mee heeft ingestemd dat aan de rechtbank zou worden meegedeeld de essentie van de geciteerde passage – te weten de toezegging van de cliënte van verweerster aan de cliënt van klaagster dat de gevraagde gegevens naar verwachting uiterlijk op 9 november 2009 uitgerekend zouden zijn – en dat klaagster die informatie dan niet zou ontkennen. Hoewel naar de letter van de gedragsregels onjuist is gehandeld, is de raad van oordeel dat verweerster niet in strijd met de geest van de gedragsregels heeft gehandeld, gelet op de instemming van klaagster met het mededelen van de in de brief vervatte feitelijke informatie aan de rechtbank. Naar het oordeel van de raad kan verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt, zodat de klacht ongegrond is.

 in de zaak 10-277A:

Ad klachtonderdeel 1.

4.2 Klaagster verwijt verweerster dat de cliënte van verweerster zich rechtstreeks tot de cliënt van klaagster heeft gewend, hoewel deze uitdrukkelijk had verzocht dat niet te doen en de correspondentie via de advocaten te laten lopen. Er is geen regel die zich verzet tegen het rechtstreeks communiceren van partijen buiten hun advocaten om. Verweerster valt er geen tuchtrechtelijk verwijt van te maken dat haar cliënte zich rechtstreeks tot de wederpartij heeft gewend, hoewel deze dat niet wilde. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen 2, 3 en 4.

4.3 De klachtonderdelen 2, 3 en 4 zien alle op de verzending van de brief van de cliënte van verweerster van 22 januari 2010 aan de verschillende betrokken partijen. Klaagster stelt dat verweerster deze brief niet meer als stuk voor de comparitie van 27 januari 2010 aan de rechtbank had mogen overleggen, gelet op gedragsregel 14 lid 1; dat zij die brief niet gelijktijdig naar de rechtbank en naar klaagster heeft gestuurd nu de rechtbank die brief reeds op 22 januari 2010 per fax heeft ontvangen en verweerster eerst op 25 januari 2010 per post; en dat ook onaanvaardbaar is dat die brief, bestemd voor de cliënt van klaagster, eerder ter beschikking is gekomen van de rechtbank dan van de geadresseerde.

4.4 De raad stelt bij de beoordeling van deze onderdelen voorop dat 22 januari 2010 een vrijdag was en dat verweerster met haar handelwijze kennelijk zeker heeft willen stellen dat alle betrokkenen in ieder geval uiterlijk op maandagochtend over de bewuste brief zouden beschikken. Dat is – ook in het licht van gedragsregel 14 lid 1 – niet ontijdig, nu verweerster niet eerder dan de bewuste vrijdagmiddag de beschikking over die brief heeft gekregen en klaagster processuele middelen ten dienste staan om ervoor te zorgen dat het beginsel van hoor en wederhoor geen geweld wordt aangedaan (van welke middelen klaagster overigens ook gebruik heeft gemaakt). Het beginsel van gelijktijdige toezending als bedoeld in gedragsregel 15 brengt in beginsel weliswaar mee dat het bericht aan de rechtbank en aan de wederpartij met hetzelfde communicatiemiddel wordt verzonden; aan verweerster kan echter niet worden verweten dat zij er niet zonder meer op heeft vertrouwd dat een op vrijdag per post verzonden brief aan de rechtbank op maandagochtend het bureau van de behandelend rechter zou bereiken. De postafhandeling bij een (grote) rechtbank vergt nu eenmaal soms meer tijd. Het zekerheidshalve reeds op vrijdagmiddag om 16.24 uur verzenden van een fax naar de rechtbank, terwijl klaagster slechts per post werd bericht, was in dat licht niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede omdat de kans dat die fax het bureau van de behandelend rechter nog voor het weekend zou bereiken ook gering is. Dat de geadresseerde van de brief eerst op vrijdagavond per e-mail van de inhoud van de brief kennis kon nemen, terwijl de brief toen al bij de rechtbank lag, levert evenmin een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van klaagster op. Ten overvloede overweegt de raad dat klaagster zelf ook wel eens een bericht per fax aan de rechtbank heeft gezonden en per gewone post aan verweerster, wat te minder reden geeft om aan verweerster eenzelfde handelwijze ten opzichte van klaagster te verwijten. De klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

 

in de zaak 10-268A:

- verklaart de klacht ongegrond;

in de zaak 10-277A:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, M.L.F.J. Schyns, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2011.

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.