Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-05-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1794
Zaaknummer
R. 3690/11.92a
Inhoudsindicatie
De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Niet kan worden vastgesteld dat de advocaat zijn client bewust onjuist heeft geïnformeerd en geïnstrueerd. (Het kantoor van) de advocaat heeft de client alle stukken beschikbaar gesteld waarop de opdracht en instructie was gebaseerd. Eerst achteraf is gebleken dat het standpunt van BOOM volgens BOOM anders geïnterpreteerd dient te worden. Dit laatste kan de advocaat niet worden verweten.
Uitspraak
Verloop van de procedure
1 Bij brief van 24 juni 2010 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg, is het dossier op 21 april 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.
Inhoud van de klacht
2 Klager verwijt verweerder dat hij:
a. de rechtbank welbewust onjuist heeft geïnformeerd;
b. klager welbewust onjuist heeft geïnformeerd in het kader van de opdracht en de nadere instructies die verweerder klager heeft gegeven;
c. een fout ten laste van klager heeft laten komen en niet mee heeft gewerkt aan een normale afwikkeling van een beslag door te weigeren de door hem ten onrechte ontvangen gelden te restitueren;
d. zijn verantwoordelijkheid af heeft gewenteld op klager.
De feiten
3 Uit de stukken blijkt het volgende:
- Het kantoor van verweerder heeft een vordering op een voormalige cliënte vanwege onbetaalde declaraties.
- De voormalige cliënte van verweerder heeft aangegeven niet tot betaling te kunnen overgaan vanwege een door het openbaar ministerie gelegd strafrechtelijk beslag op haar geldelijke tegoeden.
- Een kantoorgenote van verweerder heeft het Bureau Ontnemingswetgeving O.M. (hierna “BOOM”) verzocht over te gaan tot (gedeeltelijke) opheffing van dit beslag.
- Bij bief van 17 september 2009 heeft BOOM de kantoorgenote van verweerder, voor zover in deze relevant, geschreven:
“Gebleken is dat een aantal ex-werknemers executeerbare vorderingen hadden welke volgens de gebruikelijke rechtsvorderlijke weg voldaan zijn. Daar hebben wij als andere beslaglegger geen invloed op nu ons beslag op dit moment slechts een conservatoir beslag betreft.
U stelt dat uw declaraties niet betaald kunnen worden ten gevolge van het door het openbaar ministerie gelegde beslag maar ik wijs u er op dat deze beslagen kennelijk al gelegd waren voor u met uw werkzaamheden begonnen bent. Ook uw cliënt was dientengevolge op de hoogte van zijn financiële status op dat moment. Hoe en waarvan de door uw ingediende declaraties betaald worden is derhalve geen zaak van het openbaar ministerie.”
- Bij brief van 23 september 2009 heeft de ING Bank aan de kantoorgenote van verweerster, desgevraagd, bericht dat op grond van een eerdere executoriale beslaglegging onder deze bank ten laste van de voormalige cliënte van verweerder ook tot rechtsgeldige uitbetaling is overgegaan.
- Het kantoor van verweerder heeft op 27 oktober 2009 een exploit van dagvaarding uit laten brengen aan de voormalige cliënte van kantoor. In dit exploit is, voor zover in deze relevant, door verweerder in sub 9 gesteld:
“Bureau Ontnemingswetgeving O.M. (B.O.O.M.) is niet bereid gebleken (een deel van het) strafrechtelijk beslag op te heffen om betaling van de declaraties van eiseres mogelijk te maken, doch stelt zich anders op indien een executoriale titel is verkregen. Eiseres is derhalve genoodzaakt geworden deze procedure aanhangig te maken om zo een executoriale titel te verkrijgen en executoriaal beslag te kunnen leggen. Enkel op deze wijze kan eiseres betaling van haar declaraties bewerkstelligen.”
- Bij vonnis van 2 december 2009 van de Rechtbank Middelburg is de vordering van het kantoor van verweerder toegewezen.
- Bij brief van 4 december 2009 heeft verweerder klager opdracht gegeven tot betekening en executie van voornoemd vonnis over te gaan.
- Klager heeft het vonnis van de rechtbank op 10 december 2009 aan de voormalige cliënte van verweerder betekend en vervolgens op 23 december 2009 executoriaal beslag gelegd onder de ING Bank N.V. te Goes.
- Bij faxbrief van 2 februari 2010 heeft de kantoorgenote van verweerder een medewerker van klager bericht:
“Zoals afgesproken zend ik bijgaand afschriften van correspondentie van de ING Bank en Bureau Ontneming wetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). Zoals ik u reeds telefonisch uiteenzette is door BOOM conservatoir strafrechtelijk beslag op de rekeningen van C. (red.) gelegd. Executeerbare vorderingen hebben daarop voorrang en dienen ondanks het conservatoire beslag gewoon voldaan te worden. Ik verzoek u dan ook de bank daarop te wijzen en met spoed tot inning van het bedrag waarvoor thans een executoriale titel bestaat over te gaan.
Ik verwijs u expliciet naar de derde alineavan de brief van BOOM van 18 september 2009 waarin staat dat BOOM als beslaglegger geen invloed heeft op executeerbare vorderingen aangezien hun beslag slechts conservatoir is. Daarnaast verwijs ik u expliciet naar de brief van 27 april 2009 van BOOM van N. (red.) Advocaten waarin in de tweede alinea staat dat BOOM zich desgevraagd niet zal verzetten tegen een afgifte door de betreffende bank aan de executerende deurwaarder. Ik verzoek u dan ook de ING te verzoeken met spoed voor afdracht van het executeerbare bedrag zorg te dragen.”
- Bij brief van 22 februari 2010 heeft BOOM de betreffende medewerker van klager bericht dat het kantoor van verweerder geen bevoorrechte vordering heeft en dat zij dus ten opzichte van het OM concurrente crediteuren zijn. BOOM heeft de deurwaarder voorts bericht er van uit te gaan dat de door de bank afgegeven gelden op een (rentedragende) kwaliteitsrekening zullen worden gestort in afwachting van de verdeling.
- Bij brief van 23 februari 2010 heeft klager het kantoor van verweerder verzocht het op 22 februari 2010 doorbetaalde bedrag van € 43.044,80 terug te betalen aan klager, zodat dit bedrag in gerechtelijke bewaring kan worden gegeven.
- Verweerder heeft zich bij brief van 14 april 2010 aan de gemachtigde van klager op het standpunt gesteld dat hij niet tot terugbetaling van voornoemd bedrag aan klager verplicht is.
Beoordeling van de klacht
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.1 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Niet kan worden vastgesteld dat klager bij dit klachtonderdeel rechtstreeks belang heeft.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.2 Op basis van hetgeen over en weer is gesteld en gelet op de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager bewust onjuist heeft geïnformeerd en geïnstrueerd. (Het kantoor van) verweerder heeft klager alle stukken beschikbaar gesteld waarop de opdracht en instructie was gebaseerd. Eerst achteraf is gebleken dat het standpunt van BOOM volgens BOOM anders geïnterpreteerd dient te worden. Dit laatste kan verweerder niet worden verweten.
Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d
4.3 Niet kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft gesteld er belang bij te hebben om niet tot terugstorting van het ontvangen bedrag over te gaan. Verweerder heeft voorts gesteld dat het bepaald nog niet zeker is dat zijn kantoor veroordeeld zal worden tot terugbetaling van hetgeen door klager is betaald, mede gezien het feit dat de vordering van BOOM in eerste aanleg is afgewezen. Van (het kantoor van) verweerder kan niet verlangd worden om diens civielrechtelijke positie ten opzichte van BOOM of klager prijs te geven. Het handelen c.q. stilzitten van verweerder is niet in strijd met de betamelijkheid. Voorts is niet gebleken dat verweerder zijn verantwoordelijkheid heeft afgewenteld op klager en/of dat klager schade heeft geleden c.q. zal lijden ten gevolge van het handelen c.q. stilzitten van (het kantoor van) verweerder.
4.4 Gezien het voorgaande moeten de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk niet ontvankelijk (klachtonderdeel a.) dan wel kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Beslissende
wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk niet ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond af.
Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, op 12 mei 2011.
Plv. Voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.
De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.