Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1984

Zaaknummer

R. 3566/10.196

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De advocaat heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Het intakegesprek en de opdrachtbevestiging zijn van april 2005. Bevestigd is dat de advocaat een bepaald uurtarief in rekening brengt en dat klaagster daarmee heeft ingestemd. Klacht is dat niet is nagegaan of klaagster voor kosteloze bijstand in aanmerking kwam. Nevenklachten inzake de behandeling in hoger beroep en de hoogte van de declaratie.

Inhoudsindicatie

Klaagster is niet ontvankelijk in de nevenklachten wegens tijdsverloop. In de hoofdklacht is zij ontvankelijk ondanks tijdsverloop, daar klaagster in toevoegingsaangelegenheden niet bekend was en de advocaat niet aannemelijk schriftelijk heeft bevestigd dat de mogelijkheid van toevoeging is besproken.

Inhoudsindicatie

De advocaat heeft niet dan wel onvoldoende aangetoond dat zij bij aanvang van de rechtsbijstand en in de periode daarna goede gronden had aan te nemen dat klaagster niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking kwam. Verwijt dat geen toevoeging is aangevraagd is gegrond. Enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 7 juli 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 18 november 2010.

1.2 Bij brief van 23 mei 2011 heeft klaagster stukken aan de Raad toegezonden.

1.3 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.4 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 juni 2011, alwaar klaagster en verweerster zijn verschenen.

 

FEITEN

2.1 Van april 2005 tot juni 2007 heeft verweerster klaagster bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure.

2.2 Bij brief van 6 april 2005 heeft verweerster aan klaagster de verleende opdracht bevestigd. In die brief is onder meer het volgende vermeld:

“Tot slot bevestig ik dat ik u mijn uurtarief heb genoemd van € 190,-- exclusief 5% bureaukosten en 19% BTW en dat u daarmede heeft ingestemd.”

2.3 Verweerster heeft voor klaagster de procedure bij de rechtbank gevoerd en voorlopige voorzieningen gevraagd. Tevens heeft verweerster voor klaagster hoger beroep ingesteld terzake van de beslissingen van de rechtbank inzake alimentatie en de verdeling van baten en lasten.

2.4 In november 2006 heeft verweerster een conceptbrief bestemd voor een andere cliënte van haar aan klaagster gezonden.

 

KLACHT

3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:

a. verweerster heeft voor klaagster geen toevoeging aangevraagd;

b. verweerster heeft een brief bestemd voor een andere cliënte van haar niet geanonimiseerd aan klaagster toegezonden;

c. verweerster is niet nagekomen wat zij heeft beloofd te doen in hoger beroep.;

d. de declaratie van verweerster staat niet in verhouding tot de omvang van de zaak.

 

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ontvankelijkheid

5.1 In het algemeen geldt dat het beginsel van de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat er van uit moet kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer voor een tuchtrechtelijke beoordeling vatbaar zijn. Na het verstrijken van die termijn, die afhangt van de omstandigheden van het geval, is het recht om zich over de betreffende werkzaamheden te beklagen vervallen en kan de klager niet meer in zijn klacht worden ontvangen.

5.2 Verweerster heeft zich uitdrukkelijk beroepen op het feit dat de klacht geruime tijd na de beëindiging van haar werkzaamheden - in juni 2007 - is ingediend. Verweerster meent dat zij er door het tijdsverloop op mocht vertrouwen dat zij niet nog met een klacht van klaagster geconfronteerd zou worden.

5.3 De Raad maakt bij het beoordelen van dit verweer onderscheid tussen de klachtonderdelen.

5.4 Klachtonderdeel a berust op - kort gezegd - onwetendheid van klaagster met betrekking tot de toevoegingsaangelegenheden. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij in 2009 door een andere advocaat is gewezen op de mogelijkheid tot het verkrijgen van door de overheid gefinancierde rechtshulp. Vervolgens heeft klaagster verweerster in november 2009 aangeschreven.

Verweerster heeft gesteld dat zij bij aanvang van de werkzaamheden van mening was dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Een schriftelijke bevestiging van verweerster dat zij de mogelijkheid van de door de overheid gefinancierde rechtshulp met klaagster heeft besproken ontbreekt.

Gelet op deze omstandigheden komt verweerster geen beroep toe op niet-ontvankelijkheid door tijdsverloop van dit klachtonderdeel.

5.5 Klachtonderdeel b heeft betrekking op een concept brief uit november 2006. Daargelaten dat niet gebleken is dat klaagster enig belang heeft bij dit klachtonderdeel, acht de Raad het tijdsverloop tussen het betrokken feit en het indienen van de klacht dermate lang dat klaagster zich daarover niet meer kan beklagen.

Klaagster zal derhalve in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Raad dat klaagster al in 2007 bekend was met de feiten en omstandigheden waarover zij zich thans beklaagt. De beschikking van het Gerechtshof dateert van 18 april 2007.

Gelet op het voormelde uitgangspunt is de Raad van oordeel dat het tijdsverloop sedertdien tot aan het tijdstip van indiening van de klacht dermate lang is dat klaagster zich over de betrokken gedragingen van verweerster niet meer kan beklagen. De omstandigheid, door klaagster ter zitting aangevoerd, dat zij in die tijd van slag was, doet aan het voorgaande niet af en is overigens niet onderbouwd.

De Raad zal klaagster niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel c.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de Raad dat de tuchtrechter niet bevoegd is declaratiegeschillen te beoordelen. Volgens vaste jurisprudentie waakt de tuchtrechter slechts tegen excessief declareren en dit is in casu gesteld noch uit stukken gebleken.

Klaagster zal derhalve in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.8 Gelet op het hiervoor overwogene zal de Raad hierna klachtonderdeel a beoordelen.

Klachtonderdeel a

5.9 Als regel geldt dat de advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kon komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Voorts geldt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor die rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen. Dit laatste is een uitwerking van de algemene regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil.

5.10 Vaststaat dat verweerster in de opdrachtbevestiging van 6 april 2005 enkel heeft bevestigd dat zij een uurtarief van € 190,00 excl. 5% bureaukosten en 19% BTW had genoemd en dat klaagster daarmee had ingestemd.

Verweerster heeft gesteld dat een toevoeging haar op grond van de omstandigheden niet aan de orde leek. Als omstandigheden heeft verweerster genoemd dat klaagster onder huwelijkse voorwaarden was gehuwd, dat haar echtgenoot werkzaam was als gynaecoloog in een ziekenhuis en dat partijen een koopwoning in Leiden bewoonden.

Klaagster heeft daartegenover aangevoerd dat verweerster bij aanvang van de zaak wist dat klaagster ongeveer € 7.000,00 op haar bankrekening had en dat de overwaarde van het huis pas later aan de orde kwam. Tevens heeft klaagster gewezen op de wijziging per 1 april 2006 van de toetsingsnormen voor toevoegingen, in de zin dat niet langer de eventuele overwaarde van het huis van belang was en vanaf 1 april 2006 gekeken wordt naar het belastbaar inkomen.

5.11 Bij de beoordeling van de stellingen neemt de Raad in aanmerking dat de rechtsbijstand is aangevangen in april 2005 en is beëindigd in juni 2007.

5.12 De Raad is gezien de stellingen van partijen over en weer van oordeel dat verweerster niet, dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat zij bij aanvang van de rechtsbijstand en in de periode daarna goede gronden had aan te nemen dat klaagster niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking kwam.

Dit brengt mee dat het verwijt dat verweerster voor klaagster geen toevoeging heeft aangevraagd gegrond is. Verweerster had immers de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging met klaagster moeten bespreken en, indien klaagster van toevoeging afzag, dit schriftelijk moeten bevestigen.

 

MAATREGEL

6.1 De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart klachtonderdeel a gegrond;

 legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

 verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b, c en d.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. L.P.M. Eenens, mr. J.P. Heinrich, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2011.

 

griffier          voorzitter