Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1692

Zaaknummer

10-282A

Inhoudsindicatie

 Klager verwijt verweerder onjuiste advisering over de verjaring van een strafbaar feit en dat verweerder de afspraken over de overeengekomen vergoeding van de werkzaamheden door verweerder niet zou zijn nagekomen. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Uitspraak

               

                                                 RAAD VAN DISCIPLINE

                                                   in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 6 juni 2011

in de zaak 10-282 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen

de heer mr.

v e r w e e r d e r  

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 20 juli 2010, door de raad ontvangen op 22 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 maart 2011. Ter zitting zijn verschenen klager bijgestaan door de beëdigd tolk mevrouw R.M.L. de Martis en verweerder. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd onder 1 t/m 11 met bijlagen in de bij deze brief gevoegde inventarislijst;

2 De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(a) klager onjuist te adviseren over de verjaringstermijn van het strafbare feit waarvan hij werd verdacht, hetgeen voor hem aanleiding was om zich vrijwillig bij de politie te melden,  hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot zijn veroordeling in Duitsland, en

(b) de afspraak niet na te komen dat voor het totaal van de werkzaamheden van verweerder een bedrag van EUR 50.000,- door klager zou worden betaald, terwijl klager nu geconfronteerd wordt met de kosten van de “pro deo” advocaat uit Duitsland.

3. De feiten

3.1 Klager is door verweerder bijgestaan onder meer in verband met strafbare feiten waarvan klager werd verdacht en die in 1992 gepleegd waren in Duitsland. In 2007 heeft klager een gesprek gehad met verweerder op het kantoor van verweerder. In dat gesprek heeft klager te kennen gegeven dat hij zich vrijwillig wilde melden bij de politie, omdat hij de druk niet langer aankon. Op 27 juni 2007 heeft klager zich gemeld bij de politie en hij is op die dag aangehouden.

3.2 Op 7 september 2007 heeft de rechtbank te Amsterdam de uitlevering van klager aan Duitsland toegestaan. Verweerder heeft klager in die strafzaak als advocaat bijgestaan; verweerder heeft daarvoor, in overleg met klager, ook een Duitse advocaat ingeschakeld. Verweerder is met klager overeengekomen dat hij de hele zaak zou behandelen voor Eur. 50.000,-- inclusief de kosten van de Duitse advocaat. Toen de werkzaamheden van verweerder en de Duitse advocaat veel meer tijd vergden dan voorzien heeft de Duitse advocaat zijn bijstand verder op basis van een (Duitse) toevoeging verleend. Op 19 mei 2008 heeft de rechtbank Erfuhrt te Duitsland klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor dood door schuld, gepleegd in 1992 in Duitsland.

3.3 Klager heeft een rekening ontvangen terzake van de proceskostenveroordeling vanuit Duitsland, waarin ook een post zit van EUR 6.000,- zijnde het honorarium dat door de Duitse raad voor rechtsbijstand aan de Duitse advocaat van klager op basis van toevoeging is uitgekeerd. Verweerder heeft te kennen gegeven dat, als de post door klager betaald zou moeten worden, deze post voor rekening van het kantoor van verweerder zal komen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Uit de stukken en uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, leidt de raad af dat klager en verweerder elkaar sinds 1992 meerdere malen hebben gesproken over verschillende kwesties, waaronder de strafbare feiten waarvan klager werd verdacht in Duitsland. Op basis van de hem bekende stukken in het strafdossier heeft verweerder aanleiding gezien om te veronderstellen dat er een gerede kans was op een veroordeling en heeft hij advies ingewonnen over de verjaringsregels naar Duits recht. Uit dat ingewonnen advies was verweerder gebleken dat het niet mogelijk was met zekerheid vast te stellen of en zo ja, wanneer sprake zou zijn van verjaring van de feiten waarvan klager werd verdacht. Wat er precies tussen klager en verweerder is besproken over de verjaring en de gevolgen daarvan voor klager kan de raad – gelet op de hem bekende stukken en (tegenstrijdige) verklaringen van partijen over dit punt - niet vaststellen. De raad kan derhalve evenmin vaststellen dat klager zich, op basis van onjuiste adviezen over de verjaring door verweerder, heeft gemeld bij de politie. Gelet op het voorgaande acht de raad klachtonderdeel (a) ongegrond.

4.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (b) is de raad niet gebleken dat klager meer dan het overeengekomen bedrag ad € 50.000,- aan verweerder verschuldigd is geweest. De kosten voor de naar Duits rechts toegevoegde Duitse advocaat zijn door klager tot op heden niet betaald, terwijl verweerder schriftelijk heeft aangeboden dat bedrag – als dat betaald zou moeten worden – voor zijn rekening te nemen, welke toezegging verweerder ter zitting van de raad heeft herhaald. Daarmee acht de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011 door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, B.E. van der Molen, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.

 

voorzitter      griffier

Deze beslissing is op 6 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607