Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2087

Zaaknummer

11-19

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet gedeeltelijk gegrond. De raad is anders dan de voorzitter van oordeel dat de klager zijn klacht niet alleen gericht heeft tegen het advocatenkantoor, maar ook tegen verweerder persoonlijk.

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft tijdig op de klacht beslist. De termijn van artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet vangt aan op het moment dat de klacht ter kennis van de raad is gebracht.

Inhoudsindicatie

Geklaagd wordt dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op zijn klacht over de facturering. Declaraties zouden dubbel zijn gefactureerd.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond. Er is adequaat op de klachten gereageerd en de werkzaamheden zijn slechts eenmaal in rekening gebracht.

Uitspraak

11-19

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 19 maart 2011 heeft de heer [  ], wonende te [ ], verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het gerechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 14 maart 2011 in de zaak tussen:

       [ ]           wonende te [  ],

       hierna te noemen “klager”

tegen:

           [ ] advocaten

   gevestigd te Venlo

   

   hierna: het advocatenkantoor             en

       mr. [  ]

       advocaat te [  ]

       hierna te noemen “verweerder”.

1. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2011. Op deze zitting zijn klager en verweerder verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter en mrs. F. Klemann, G.E.J. Kornet, P.R.M. Noppen en P.M. Wilmink, leden van de Raad, en is bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier.

2. De klacht en het verzet

2.1 De klacht houdt in dat het advocatenkantoor en/of verweerder:

a) niet adequaat heeft gereageerd op zijn klacht dat facturen valselijk zouden zij opgemaakt op basis van fraude en

b) declaraties dubbel heeft gefactureerd.

2.2 De voorzitter heeft klager bij beslissing van 14 maart 2011 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat een klacht die zich richt tegen een advocatenkantoor alleen beoordeeld kan worden voor zover het gaat om gedragingen die aan alle leden van het kantoor persoonlijk verweten kunnen worden. Betreffende de wijze waarop een kantoorgenoot van het advocatenkantoor haar werkzaamheden heeft gefactureerd en betreffende de wijze waarop verweerder namens het advocatenkantoor op die klachten heeft gereageerd, kan klager geen verwijt maken jegens het advocatenkantoor.

2.3 Het verzet houdt in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens klager was uit de context van zijn klacht duidelijk dat de klacht zich niet (alleen) tegen het advocatenkantoor richtte, maar (ook) tegen verweerder en dat aspect heeft de voorzitter ten onrechte genegeerd. Klager voert voorts aan dat de voorzitter te laat op zijn klacht heeft beslist.

3. Feiten:

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan,

gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

Bij brief van 27 maart 2009 heeft klager een klacht ingediend over een advocaat werkzaam bij het advocatenkantoor waar ook verweerder werkzaam is, omdat deze advocaat zou hebben gefraudeerd bij het opstellen van facturen. Zij zou werkzaamheden hebben gefactureerd die zij niet zou hebben verricht. Het gaat om een factuur ad € 3.803,75 die omstreeks 17 april 2007 aan klager is gestuurd. Van deze factuur is € 2.000,- voldaan zodat hiervan € 1.803,75 resteerde. En verder gaat het om een factuur van 18 juli 2007 ad € 1.400,15.

Beide facturen zijn aan klager gestuurd voor advieswerkzaamheden. Op verzoek van klager is de tenaamstelling van deze facturen gewijzigd zodanig dat de facturen op naam van zijn broer werden gesteld.

Na die wijziging van de tenaamstelling, werden ten behoeve van klager geen creditnota’s gemaakt. Klager ontving dezelfde facturen opnieuw, doch met de gewijzigde tenaamstelling. De eerdere facturen mochten door klager worden vernietigd.

4. Beoordeling van het verzet/de klacht

4.1 Beoordeling van het verzet

Hoewel de voorzitter bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van klager de juiste maatstaf tot uitgangspunt heeft genomen, is de raad anders dan de

voorzitter van oordeel dat de klager zijn klacht in feite niet alleen gericht heeft tegen het advocatenkantoor, maar ook tegen verweerder persoonlijk omdat het steeds om diens bemoeienissen met de zaak gaat, en dat de deken de klacht in zoverre niet goed heeft verstaan.

In zijn brief van 18 juni 2009 schrijft klager immers weliswaar dat zijn klacht het advocatenkantoor aangaat, doch hij beklaagt zich in diezelfde brief met name en expliciet over het handelen van verweerder. Verweerder, die bij de instructie van de klacht steeds direct betrokken is geweest, heeft zich er ter zitting akkoord mee verklaard om de klacht die door de deken is geformuleerd als of alsnog als een klacht tegen het advocatenkantoor, te beschouwen als een klacht die mede tegen hem is gericht en met hantering van dat uitgangspunt geen nadere instructie behoeft.

De raad zal de het verzet daarom beoordelen als een verzet tegen de beslissing op de klacht voor zover die gericht tegen het advocatenkantoor en als een (zelfstandige) klacht tegen verweerder persoonlijk.

Voor zover de klacht zich richt tegen het advocatenkantoor is de raad, met de voorzitter, van oordeel dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is. De overwegingen van de voorzitter in zijn beslissing van 14 maart 2011 kunnen die beslissing volledig dragen. Hetgeen door klager tegen de beslissing van de voorzitter is aangevoerd, heeft de raad niet tot een ander oordeel gebracht.

Voor zover de klacht nu ook verweerder aangaat, is de raad van oordeel dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Het verzet is dan ook in zoverre gegrond.

4.2 Beoordeling van de klacht

Anders dan klager, is de raad van oordeel dat de voorzitter tijdig op zijn klacht heeft beslist. De termijn van artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet vangt aan op het moment dat de klacht ter kennis van de raad is gebracht. Nadat gebleken was dat niet de juiste stukken aan de raad waren gezonden, heeft de raad aan de deken verzocht deze stukken alsnog op te sturen. Pas op het moment dat deze stukken door de raad waren ontvangen, op 4 maart 2011, is de termijn van artikel 46 g lid 1 Advocatenwet gaan lopen. De beslissing van de voorzitter dateert van 14 maart 2011. Door de voorzitter is derhalve tijdig beslist. Niet de datum waarop de stukken bij de raad van discipline in Den Bosch zijn binnengekomen (20 december 2010) en evenmin het moment waarop werd bepaald dat de zaak moest worden doorgeleid naar de raad Arnhem zijn bepalend.

Bij de beoordeling van de klacht (voor zover die mr. X mag gelden) is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder niet adequaat op de klachten zou hebben gereageerd. Uit de stukken blijkt dat verweerder diverse e-mails aan klager heeft gestuurd waarin hij (adequaat, ook al was dat niet naar klagers zin) gereageerd heeft op klagers klachten en voorts dat verweerder klager verschillende malen heeft uitgenodigd in gesprek te gaan om te bezien of de klachten over de facturen zouden kunnen worden opgelost.

Na de wijziging van de tenaamstelling van de facturen is door verweerder aan klager bevestigd dat de oude facturen zouden worden vernietigd. Waarom klager recht zou hebben op creditering is niet duidelijk. Daarover kan in elk geval verschil van mening zijn. Verweerder was daartoe niet verplicht en mocht zich laten leiden door het standpunt van mr Y. Creditering zou in feite een volledig ontslag van klager uit zijn verantwoordelijkheid als opdrachtgever betekenen terwijl klager niet instaat voor de gegoedheid van zijn broer. Een uitspraak over de vraag of dat laatste al dan niet terecht zou zijn en over de consequenties daarvan behoort niet tot het terrein van de raad als tuchtrechter. Dat zou alleen anders zijn als het zonneklaar zou zijn dat klager onterecht was belast met hetgeen mr. Y voor haar diensten heeft berekend. Voorts stelt de raad vast dat de werkzaamheden slechts eenmaal in rekening zijn gebracht.

De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

 

De raad is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het verzet gedeeltelijk gegrond is, maar dat de klachten als ongegrond moeten worden afgewezen.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond voor zover het tegen het advocatenkantoor is gericht en gegrond voor zover de klacht is gericht tegen verweerder;

- verklaar de klacht op laatstbedoeld onderdeel ongegrond,

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Griffier     Voorzitter

Voor zover het verzet ongegrond is verklaard staat ingevolge art. 46h lid 4 Advocatenwet geen rechtsmiddel open.