Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2018

Zaaknummer

11-151U

Zaaknummer

11-152U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat over excessief declareren. Tevens dekenbezwaar. Uit het onderzoek van de deken blijkt toereikend dat van excessief declareren sprake is. Bij het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel leidt bovendien het berekenen van uren van medewerkers (op basis van het voor verweerder zelf in rekening gebrachte tarief) tot een excessieve declaratie.

Inhoudsindicatie

Mede op grond van eerdere tuchtrechtelijke maatregelen tegen verweerder en diens houding tijdens het onderzoek van de deken maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden opgelegd.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

   BESLISSING d.d. 21 september 2011

in de zaken 11-151U en 11-152U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht en het dekenbezwaar van:

De heer

k l a g e r

de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

de heer mr. H.H. Tan

Hieronymusplantsoen 12

3512 KV   UTRECHT

d e k e n

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 19 mei 2011, bij de raad binnengekomen op 20 mei 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht en het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad 18 juli 2011 in aanwezigheid van klager en de deken. Verweerder heeft bij fax van 18 juli 2011 aangekondigd niet te zullen verschijnen om medische redenen. De bij die fax gevoegde bijlagen waren niet actueel en rechtvaardigden volgens de raad geen afwezigheid. De behandeling van de klacht en het bezwaar is daarom buiten aanwezigheid van verweerder voortgezet. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 33, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

De klacht, het dekenbezwaar

2.1 De klacht en het dekenbezwaar houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager en de deken de norm, zoals vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.

De feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het bezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft zich in 2005 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een procedure tegen de gemeente Utrecht. Die door verweerder aan klager verleende bijstand is al eerder onderwerp geweest van een klachtprocedure bij deze raad, in welke procedure ook een klachtonderdeel betrekking had op excessief declareren door verweerder.

3.3 Ten aanzien van dat klachtonderdeel heeft de raad op 28 juli 2009 het volgende beslist: “Klachtonderdeel (c) behelst dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. De raad vindt het in het licht van de in rekening gebrachte bedragen en het door verweerder gegeven overzicht van gewerkte uren alleszins aannemelijk dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. De raad heeft dit echter niet kunnen vaststellen. Dit komt omdat verweerder in strijd met de op hem rustende verplichting jegens klager uit hoofde van gedragsregel 27 lid 5, geen deugdelijke specificatie heeft gegeven van zijn declaraties. Het gegeven dat klager minutenstaten en facturen zou hebben ondertekend ontslaat verweerder daar niet van. Klachtonderdeel (c) kan evenwel in het licht van het voorafgaande niet gegrond worden verklaard”. Dat oordeel is in het beroep bij het hof van discipline niet aangetast.

3.4 Begin april 2010 heeft verweerder voldaan aan de verzoeken van de deken om het dossier inclusief deugdelijk gespecificeerde declaraties aan de deken ter beschikking te stellen. Klager is vervolgens in de gelegenheid gesteld het dossier in te zien en zijn commentaar kenbaar te maken, van welke mogelijkheid klager gebruik heeft gemaakt. Bij brief van 21 mei 2010 heeft klager inhoudelijk gereageerd en zijn klacht herhaald.

3.5 De deken heeft onderzoek gedaan naar de klacht en daarbij volgens dezelfde werkwijze gehandeld als bij de behandeling van een begrotingsverzoek. De deken heeft het dossier bestudeerd om te achterhalen wat een reële tijdsbesteding zou zijn geweest en daarbij is een vergelijking gemaakt tussen wat in rekening is gebracht en wat daaromtrent in het dossier te achterhalen is.

3.6 De deken heeft beoordeeld dat verweerder aan klager heeft gedeclareerd aan honorarium voor zijn eigen werkzaamheden een bedrag van € 63.953,58 inclusief kantoorkosten en BTW. De deken heeft na het door hem uitgevoerde onderzoek beoordeeld dat een bedrag van € 46.909,98 als redelijk zou kunnen worden aangemerkt. De deken heeft voorts geconstateerd dat het in rekening gebrachte honorarium voor een niet onbelangrijk deel is terug te voeren op het structureel en consequent in rekening brengen van het dubbele of drievoudige van de tijd die redelijkerwijs met relatief eenvoudige verrichtingen gemoeid mag zijn. Voorts heeft de deken vastgesteld dat volgens de minutenstaten van verweerder de gedeclareerde werkzaamheden in volle omvang door verweerder zelf zijn verricht terwijl uit de inhoud van het dossier blijkt dat een deel van de werkzaamheden in werkelijkheid door de secretaresse van verweerder is verricht.

Beoordeling van de klacht/het dekenbezwaar

4.1 De klacht van excessief declareren is al in een eerdere klachtprocedure bij de raad aan de orde geweest. Omdat sprake is van nieuwe feiten en klager zijn klacht daarna heeft herhaald en omdat de onmogelijkheid om de klacht destijds te beoordelen aan verweerder te wijten was, kan klager in zijn klacht worden ontvangen.

4.2 De raad oordeelt dat uit het onderzoek van de deken toereikend blijkt dat van excessief declareren sprake is. Aan klager en de deken kan niet worden tegengeworpen dat soms niet valt te achterhalen of handelingen daadwerkelijk zijn verricht of meer tijd nodig hebben gehad dan de daarvoor redelijkerwijs door de deken aangenomen tijd. Verweerder heeft de beoordeling door de deken niet met feitelijk onderbouwde argumenten weersproken.

4.3 Bij het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel leidt bovendien het berekenen van uren van medewerkers (op basis van het voor verweerder zelf in rekening gebrachte tarief) tot een excessieve declaratie (zie ook hof van discipline 07-09-1998, 2509; Adv.bl. 1999, p. 458).

4.4 Gelet op het voorgaande zijn de klacht en het dekenbezwaar beiden gegrond.

Maatregel

Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder al eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Gezien de aard en de ernst van de gegrond bevonden klacht en het bezwaar alsmede de vele inspanningen die door de houding van verweerder nodig waren om de klacht te kunnen onderzoeken, acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden passend en geboden. De raad zal niet een zwaardere maatregel opleggen nu aan de deken tevens de mogelijkheden van artikel 60b Advocatenwet ten dienste staan.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in de zaak 11-151U gegrond;

- verklaart het dekenbezwaar in de zaak 11-152U gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat de schorsing ingaat 1 maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

 

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. M.W. Schüller, mr. G.J.W. Pulles en mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2011.

 

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van de beslissing in de zaak 11-151U kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van de beslissing in de zaak 11-152U kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07