Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1749
Zaaknummer
10-425U
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht wegens het nalaten een draagkrachtberekening ten behoeve van de berekening van de hoogte van alimentatie te maken. Klager kennelijk niet ontvankelijk wegens te lang wachten met het indienen van klacht. In verzet geen nieuwe argumenten aangevoerd. Verzet ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 21 juni 2011
in de zaak 10-425U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
v e r w e er d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 22 november 2010, door de raad ontvangen op 23 november 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 3 december 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al haar onderdelen kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 3 december 2010 aan partijen is verzonden.
1.3. Bij brief van 14 december 2010, door de raad ontvangen op 16 december 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 18 april 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven; en
het verzetschrift van klager, met bijlagen.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager in het kader van een echtscheidingsprocedure niet goed heeft geadviseerd, met name doordat hij heeft nagelaten een draagkrachtberekening op te stellen voorafgaand aan het maken van afspraken over de door klager te betalen kinderalimentatie en doordat hij niet goed heeft geadviseerd bij de verkoop van de echtelijke woning.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte
kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard wegens te lang wachten met het indienen van de klacht, aangezien klager pas sinds kort erachter is gekomen dat hij te veel alimentatie betaalde alsmede dat en op welke wijze hij een klacht tegen verweerder kon indienen.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerder heeft klager in 2001/2002 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Onderdeel van de afwikkeling van de echtscheiding was onder meer dat klager een bedrag van EUR 150 per kind per maand aan alimentatie zou gaan betalen en dat de echtelijke woning aan zijn toenmalige echtgenote zou worden toegescheiden, zonder dat klager in verband met die toescheiding een uitkering wegens overbedeling zou ontvangen. In 2005 heeft klager verweerder laten weten minder alimentatie te willen betalen, maar op een daartoe gedaan voorstel van verweerder is klager niet ingegaan.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 Klager heeft eerst in juni 2010 geklaagd over de handelwijze van verweerder in de periode 2001/2002. In zijn verzetschrift en op de mondelinge behandeling heeft klager ter toelichting op het lange tijdsverloop tussen de periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden en het moment waarop de klacht is ingediend, gesteld dat hij (i) niet eerder dan in 2010 wist dat verweerder zijn belangen niet goed had behartigd, en (ii) niet eerder wist dat en op welke wijze hij een klacht tegen verweerder kon indienen. Verweerder is van oordeel dat de klachten niet ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege te late indiening daarvan.
4.2 Bij de beantwoording van de vraag of klager zijn klacht zo tijdig heeft ingediend dat hij daarin kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten worden bepaald.
4.3 De raad is van oordeel dat de hiervoor bedoelde afweging in het voordeel van verweerder moet uitpakken. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de onder 4.1 door klager aangevoerde redenen geen, althans onvoldoende rechtvaardiging zijn voor het zo lang wachten met het indienen van een klacht over de aan verweerder verweten handelwijze over de periode 2001/2001. In dit kader wordt tevens meegewogen dat ter mondelinge behandeling is gebleken dat klager reeds in 2005 aan verweerder te kennen heeft gegeven de door hem te betalen alimentatie te willen verlagen, en klager zich in ieder geval vanaf dat moment moet hebben gerealiseerd dat hij naar zijn mening al enkele jaren mogelijk te veel alimentatie betaalde.
4.4 Op basis van het voorgaande acht de raad de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang. Dit leidt tot de conclusie dat de verzetgronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter bij zijn beoordeling van het handelen van verweerder de juiste maatstaf heeft toegepast en zodoende klager terecht in de klacht kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. Nu het verzet van klager overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is het verzet ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. L.D.H. Hamer, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager;
- verweerder;
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht; en
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.