Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1806
Zaaknummer
R. 3510/10.140
Inhoudsindicatie
Klacht van twee cliënten, die gescheiden woonden, dat de advocaat geen actie heeft ondernomen en niet behoorlijk heeft gecommuniceerd. De advocaat heeft, ook toen hij brieven aan de ene cliënt geen reactie kreeg, geen correspondentie aan de andere cliënt gestuurd. Klacht ongegrond. Verzet gegrond. Nalaten de andere cliënt ook de correspondentie te sturen onzorgvuldig; onvoldoende voortvarendheid. Enkele waarschuwing.
Uitspraak
1. PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij e-mailbericht van 6 mei 2010 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 25 augustus 2010.
1.2 Bij beslissing van 21 september 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
De beslissing is aan partijen verzonden op 22 september 2010.
1.3 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft de gemachtigde van klagers verzet aangetekend tegen voormelde beslissing. Het verzet is onderbouwd bij brief van 10 oktober 2010.
1.4 De Raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde bij artikel 49 lid 2 Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van 4 april 2011. Ter zitting is mr. T., patroon van verweerder, verschenen. Klagers hebben bericht van afwezigheid gestuurd.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klagers verwijten verweerder, dat hij geen actie heeft ondernomen in hun zaak, niet heeft gereageerd op verzoeken om contact, maar wel de afgegeven toevoeging heeft gedeclareerd, zonder daar daadwerkelijk werkzaamheden voor te hebben verricht. Nadat klager zich daarover beklaagde zou verweerder hebben aangegeven de zaak helemaal niet te hebben aangenomen.
3.2 In het verzet hebben klagers in hoofdzaak het volgende aangevoerd.
De plaatsvervangend voorzitter heeft een te beperkte lezing van de klacht gegeven. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld. Hij heeft een overeenkomst van opdracht gesloten met klager en klaagster. Hij heeft geen duidelijke afspraken gemaakt over de communicatie. Hij heeft geen telefoonnummers van klagers gevraagd en geregistreerd.
De plaatsvervangend voorzitter heeft terecht geconstateerd dat de standpunten van partijen over de feiten recht tegenover elkaar staan. Dit rechtvaardigt niet het oordeel dat de klachten kennelijk ongegrond zijn. Er is aanvullend feitenonderzoek nodig. Verweerder heeft zich in deze klachtprocedure onnodig grievend over klagers uitgelaten.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 De Raad onderschrijft het oordeel van de plv. voorzitter dat klagers in hun klacht ontvankelijk zijn. Uit de stukken, in het bijzonder de ondertekende opdrachtbevestiging, blijkt dat verweerder beide klagers als zijn cliënten beschouwde.
4.2 Uit het dossier blijkt dat verweerder zijn voor klagers bestemde brieven enkel heeft gestuurd aan het adres van klaagster in S.. Het was verweerder bekend dat klager en klaagster gescheiden waren, althans feitelijk gescheiden woonden. Klaagster had een adres in S.. Klager was woonachtig in B. (België).
Het eerste concept voor de brief aan de wederpartij heeft verweerder aan beide klagers gericht en verstuurd aan het adres in S.. Verweerder kreeg daarop geen reactie. Verweerder heeft nagelaten om klager aan diens adres in België dezelfde correspondentie te sturen, dan wel klager aan dat adres te benaderen in verband met het feit dat hij geen reactie kreeg op zijn brieven.
De Raad acht dit nalaten onzorgvuldig in verband met het aan verweerder bekende gegeven dat klagers gescheiden woonden.
In zoverre acht de Raad de klacht gegrond.
4.3 De Raad is van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat verweerder in voldoende mate en met voldoende voortvarendheid actie heeft ondernomen ten behoeve van klagers. Verweerder heeft het gelaten bij zijn brieven van 3 augustus 2009, 8 september 2009 en 26 november 2009 aan klagers, zoals besproken enkel aan het adres in S..
Ook in zoverre acht de Raad de klacht gegrond.
4.4 Het brengt mee dat het verzet gegrond is.
4.5 Het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken om contact is door verweerder uitdrukkelijk weersproken. Daar tegenover hebben klagers hun stelling onvoldoende onderbouwd. Dit verwijt acht de Raad derhalve niet gegrond.
4.6 De Raad acht de omstandigheid dat verweerder na verloop van tijd de toevoegingsdeclaratie heeft ingediend niet verwijtbaar. Verweerder heeft enige werkzaamheden verricht ter behandeling van de zaak van klagers.
4.7 Tenslotte oordeelt de Raad dat het verwijt dat verweerder heeft aangegeven de zaak in het geheel niet te hebben aangenomen, door verweerder uitdrukkelijk is betwist. Daar tegenover hebben klagers dit onderdeel van de klacht onvoldoende onderbouwd. Dit onderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
5. MAATREGEL
5.1 De Raad acht het onjuist dat verweerder niet persoonlijk ter zitting is verschenen teneinde zich tegenover de tuchtrechter te verantwoorden. De door verweerders patroon vermelde reden, te weten dat verweerder in verband met zijn emoties over de klachtzaak niet kon verschijnen, acht de Raad niet passend.
Daar echter verweerder nog stagiair is en niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest, volstaat de Raad met de hierna vermelde maatregel.
6. BESLISSING
6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het verzet gegrond;
verklaart de klacht gegrond in de onder nummers 4.2 en 4.3 vermelde zin;
legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.