Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2080

Zaaknummer

11-55 a/b en 56

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft met onvoldoende professionele distantie de belangen van haar cliënte behartigd en daardoor de grenzen van hetgeen een goed advocaat betaamt ten opzichte van de wederpartij overschreden. Overlegging van privacy-gevoelige gegevens van klager in alle op dat moment aanhangige procedures, zonder dat daartoe voldoende noodzaak bestond, meer in het bijzonder in een procedure die was geschorst met het oog op mediation, klachtwaardig.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

11-55 a/b en 56

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

  

Bij drie brieven, twee gedateerd 24 mei 2011 en één gedateerd 15 juni 2011, heeft

mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, namens mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

     

    

[ ]

wonende te [ ]

hierna te noemen klager

tegen

mr.[ ]

advocaat te [ ]

hierna te noemen verweerster

 

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechthof te Arnhem van 27 juni 2011. Ter zitting zijn klager, vergezeld door zijn advocaat mr. G, gevestigd te N, en verweerster  verschenen. Ter zitting is eveneens aanwezig geweest mevrouw S, de ex-echtgenote van klager, alsmede haar partner.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs. H.J.P. Robers, A.D.G. Bakker, H.C. Brandsma en C.J. Lunenberg-Demenint, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

2. De klacht luidt als volgt: verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat

 betaamt door:

a. haar collega, advocaat van klager, te laat en gebrekkig te informeren waardoor onnodig nadeel werd berokkend;

b. valse aantijgingen te doen jegens klager en zijn advocaat, feiten te verdraaien,

zaken suggestief te verwoorden, zich lasterlijk en smadelijk uit te laten over de persoon van klager, zonder haar stellingen te kunnen onderbouwen;

c. haar cliënte te adviseren geen gehoor te geven aan het bepaalde in een vonnis van de voorzieningenrechter van 8 november 2010, waardoor klager onnodig werd geschaad;

d. de rechtbank willens en wetens onjuist te informeren, onder andere getuige haar pleitnota, en buiten de procesorde stukken over te leggen, door confraternele correspondentie over te leggen zonder toestemming van klagers advocaat en stukken die niet op behoorlijke wijze zijn verkregen in te brengen en openbaar te maken;

e. zich niet te houden aan afspraken met klager en zijn advocaat;

f. de huidige partner van klager te intimideren en te bedreigen;

g. de vereiste geheimhouding niet in acht te nemen.

3. Verweerster heeft verweer gevoerd. Haar verweer komt er op neer dat het haar vrijstond om als advocate van de wederpartij die stellingen en stukken in de procedures te brengen die zij voor een goed oordeel van de zaken geboden achtte. Zij heeft daarin de grenzen van haar vrijheid niet overschreden. Verweerster mocht daarbij afgaan op mededelingen van haar cliënte. Verweerster heeft bovendien gehandeld vanuit het belang van A, de dochter van partijen, nu zij – met haar cliënte -  ervan overtuigd is dat het in haar belang is dat de betrokkenheid van klager bij de opvoeding van A, gelet op diens vermeende problematiek, beperkt zou moeten zijn.

4. Bij beslissing van 23 mei 2011 van de Raad van Discipline is een klacht van klager tegen verweerster gedeeltelijk gegrond verklaard (zaaknummer 10-150). Deze klacht vindt eveneens zijn oorsprong in de echtscheidingsproblematiek waarin verweerster de ex-echtgenote van klager bijstaat. Bij beslissing van 23 mei 2011 van de raad van Discipline is voorts gedeeltelijk gegrond verklaard een klacht van mr. G tegen verweerster (zaaknummer 11-27). Ook deze klacht vindt zijn oorsprong in de echtscheidingsperikelen en de wijze waarop verweerster de ex-echtgenote van klager heeft bijgestaan. De onderhavige klachten betreffen deels een herhaling van de klachten die in bovengenoemde zaken zijn beslist. Het betreft het overleggen van de (onvolledige) psychiatrische rapportage en de zogenaamde “Pannenkoekbrief” in de procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling van A, het na sluiting van de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure zonder toestemming van de wederpartij toesturen van stukken en het onjuist informeren van de rechtbank omtrent een verleende toestemming tot uitstel. Voor zover de klacht betrekking heeft op deze onderdelen zullen deze onderdelen niet opnieuw worden behandeld en verklaart de raad klager niet ontvankelijk in deze klachtonderdelen gelet op het ne bis in idem beginsel.

5. De raad gaat bij de beoordeling van de klacht voorts uit van de volgende gegevens. Klager is met zijn ex-echtgenote in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De raad is gebleken dat in ieder geval de volgende procedures zijn gevoerd c.q. aanhangig zijn:

- de echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Arnhem. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank bij beschikking van -- 2011 beslist tot een co-ouderschap, dat, in afwachting van nadere rapportage van Bureau Jeugdzorg, een voorlopig karakter heeft;

- het 1e  kort geding strekkende tot herplaatsing van A naar haar oude basisschool, gevoerd voor de Voorzieningenrechter te ‘s-Hertogenbosch. Op -- 2010 is uitspraak gedaan en is de ex-echtgenote van klager veroordeeld haar medewerking te verlenen tot herplaatsing van A op haar oude basisschool;

- het 2e  kort geding gevoerd voor de Voorzieningenrechter te ‘s-Hertogenbosch, waarin op -- 2010 uitspraak is gedaan. Aanleiding voor dit kort geding was het negeren van de uitspraak d.d. -- 2010 door de ex-echtgenote van klager. Bij vonnis van 19 november 2010 is A voorwaardelijk toevertrouwd aan klager, indien en voor zover de ex-echtgenote van klager niet ervoor zou zorgdragen dat A (weer) aan haar oude basisschool onderwijs zou (blijven) volgen;

- de procedure tot ondertoezichtstelling van A, uitgesproken door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch op -- 2010. Op -- 2011 heeft de mondelinge behandeling met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling plaatsgevonden;

- de beklagprocedure ex art. 12 Wetboek van Strafvordering, waarin de ex-echtgenote van klager zich heeft beklaagd over de niet verdere vervolging van klager ter zake mishandeling, welk beklag is afgewezen;

- een procedure tot verkrijging van vervangende toestemming met betrekking tot de middelbare schoolkeuze van A, gevoerd bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch. In deze procedure heeft op 6 april 2011 een zitting plaats gevonden.

De procedure met betrekking tot de middelbare schoolkeuze van A is aangehouden in verband met (het mogelijke resultaat van) een mediation tussen klager en zijn ex-echtgenote. Kort na de mondelinge behandeling van -- 2011 heeft een eerste mediationgesprek plaats gevonden. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat partijen, in verband met een doorverwijzing voor onderzoek en begeleiding van A, de rechtbank zouden verzoeken de behandeling aan te houden. Mr. G heeft de rechtbank bij brief van -- overeenkomstig bericht. Verweerster heeft bij brief van -- 2011 de rechtbank, onder aanvoering van inhoudelijke argumenten, verzocht om zonder nader uitstel uitspraak te doen over de schoolkeuze. Bij brief van -- 2011 heeft verweerster namens haar cliënte alsnog verzocht de kwestie aan te houden in afwachting van het resultaat van het onderzoek. Op 6 juni 2011 was de mediation nog niet afgerond.

In het feit dat een aantal procedures aanhangig is bij de rechtbank

‘s-Hertogenbosch en de echtscheidingsprocedure aanhangig is bij de rechtbank Arnhem, heeft verweerster aanleiding gezien om stukken die zij in het kader van de verlengingszitting van de ondertoezichtstelling (OTS) d.d. -- 2011 aan de rechtbank ‘s-Hertogenbosch heeft overgelegd, eveneens over te leggen in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank Arnhem en in de procedure met betrekking tot de middelbare schoolkeuze die bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch aanhangig is. Bij deze stukken bevond zich de (ongecensureerde) versie van de psychiatrische rapportage en de zogenaamde “Pannenkoekbrief”.

6. Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat de klacht het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij betreft. De advocaat van de wederpartij heeft een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Een advocaat mag in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid van die informatie te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of hij redelijkerwijs kan weten dat deze onjuist zijn. Bij het poneren en onderbouwen van de stellingen van zijn cliënt is van ondergeschikt belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gegriefd zou kunnen voelen. De advocaat dient zich echter te onthouden van voor anderen krenkende beweringen of stellingen (of het overleggen van stukken die dergelijke beweringen inhouden) indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënte nodig zijn of dat deze feitelijk onjuist zijn.

De raad merkt voorts op dat van een advocaat verwacht mag worden dat deze de nodige professionele distantie ten aanzien van de cliënt en de zaak in acht zal kunnen en moeten nemen. In de diverse klachtonderdelen ligt impliciet besloten, zoals klager ook in een van zijn brieven aan de Deken naar voren heeft gebracht, dat verweerster onvoldoende professionele distantie van de zaak en haar cliënte zou hebben betracht. De overtuiging van verweerster dat klager lijdt aan ernstige psychische problematiek waardoor A in een gevaarlijke situatie terecht dreigt te komen, lijkt, zoals ook blijkt uit de overwegingen opgenomen in diverse beslissingen, vooral in te zijn gegeven door de partnerproblematiek die tussen klager en zijn ex-echtgenote speelt en wordt slechts ten dele onderbouwd door de stukken die verweerster aan haar stellingen ten grondslag heeft gelegd. De raad is niet gebleken dat verweerster altijd de noodzakelijke distantie jegens haar cliënte en de door haar verstrekte informatie, en de kritische houding die dat vergt, in acht heeft genomen. Waar verweerster in zijn algemeenheid een grote vrijheid heeft om bepaalde stellingen naar voren te brengen, vindt deze vrijheid zijn grens daar waar verweerster deze noodzakelijke distantie heeft laten varen. Voor zover de klachtonderdelen gegrond zullen worden verklaard, vindt deze gegrondverklaring zijn oorsprong in de kern van deze overweging.

Klachtonderdeel a.

Klager heeft aangevoerd dat verweerster tijdens een zitting van de Voorzieningenrechter te ‘s-Hertogenbosch op -- 2010 stukken heeft overgelegd die klager of zijn advocaat tot op dat moment nog niet bekend waren. Klagers advocaat heeft hiertegen bezwaar gemaakt ter rechtszitting.

Gelet op het spoedeisende karakter van het kort geding dat bovendien kort volgde na het eerste kort geding d.d. -- 2010, acht de raad voorstelbaar en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet klachtwaardig dat eerst ter zitting stukken zijn overgelegd. Gesteld noch gebleken is dat klager en diens advocaat geen kennis hebben kunnen nemen van deze stukken en deze waar gewenst ter zitting hebben kunnen weerspreken. Voor zover op het te laat inbrengen en toesturen van stukken al bij de beslissingen van 23 mei 2011 in de zaken met nummers 10-150 en 11-27 is beslist, is klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Voor het overige is klachtonderdeel a. ongegrond.

Klachtonderdeel b.

Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij stellingen geponeerd die zij in het belang van haar cliënte en de dochter A achtte. Zij heeft daarbij aangevoerd dat er sprake is van psychiatrische problematiek aan de kant van klager, gewelddadig optreden jegens de ex-echtgenote van klager en een perverse sexuele moraal. Verweerster heeft de rechtbank ervan willen overtuigen dat het onder deze omstandigheden onwenselijk zou zijn indien de dochter A in het kader van een co-ouderschap, dat in de tussenbeschikking van -- 2011 door de rechtbank Arnhem voorlopig is vastgesteld, aan deze persoonlijkheidstrekken van de man blootgesteld zou worden. Verweerster was, hoe kwetsend deze stellingen door de man ook zijn ervaren, vrij deze naar voren te brengen ten einde de belangen van haar cliënte voldoende te onderbouwen en te onderstrepen. Klachtonderdeel b. is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c.

Vaststaat dat de cliënte van verweerster geen gevolg heeft gegeven aan de veroordeling zoals die was opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter van -- 2010, getuige het kort geding dat kort daarna is gevolgd.

Niet is komen vast te staan dat de ex-echtgenote van klager het kort geding vonnis d.d. -- 2010 op advies van verweerster niet is nagekomen.

Klachtonderdeel c. is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel d.

Op klachtonderdeel d. is reeds ten dele beslist bij de beslissing van de Raad van Discipline d.d. 23 mei 2011 in de klachtzaken met kenmerken 10-150 en 11-27. Klager is daarmee niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel en behoeft in zoverre dan ook geen nadere behandeling.

Voor zover klachtonderdeel d. ziet op overlegging van confraternele correspondentie, is dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat de raad dit onderdeel ongegrond acht.

In klachtonderdeel d. beklaagt klager zich tot slot over het feit dat verweerster gebruik maakt van stukken die niet op behoorlijke wijze zijn verkregen en die zij daarom niet openbaar heeft mogen maken. Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht heeft verweerster aangevoerd dat de psychiatrische rapportage van de GGZ door haar cliënte in een ongeadresseerde enveloppe, met daarop het embleem van de GGZ, in haar brievenbus is aangetroffen. Verweerster en haar cliënte hebben hieruit de conclusie getrokken dat de rapportage is afgegeven teneinde deze in de procedure te kunnen overleggen en gebruiken. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat zij telefonisch navraag bij de GGZ heeft gedaan. In het telefoongesprek zou haar bevestigd zijn dat de rapportage van de GGZ afkomstig is.

Alhoewel de raad met klager van mening is dat de herkomst van het stuk dubieus is, is wel duidelijk dat klager een psychiater heeft geraadpleegd en dat daarvan een rapportage is opgesteld. Gelet op de overtuiging van verweerster en de belangen die zij daarmee wilde dienen, stond het verweerster derhalve vrij de rapportage in het geding te brengen. Dat deze niet in haar bezit had mogen komen, doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde “Pannenkoekbrief” waarvan de ex-echtgenote van klager stelt deze bij het vertrek uit de woning te hebben gekopieerd en meegenomen. Verweerster mocht afgaan op de mededelingen die haar cliënte over de wijze van verkrijging van deze stukken heeft gedaan.

De raad ziet echter niet in waarom verweerster het nodig heeft geacht exemplaren van deze rapportage en de bewuste brief in alle lopende procedures in te brengen. Dat geldt te meer nu deze stukken aanvankelijk helemaal niet waren ingebracht door verweerster. De raad acht de grenzen van het betamelijke daarmee overschreden en met name door  de overlegging van de stukken in de procedure met betrekking tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de middelbare schoolkeuze van A, terwijl dat voorts geschiedde op een moment dat deze procedure was aangehouden in afwachting van het resultaat van de mediation die op dat moment plaatsvond. De raad is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.

Klachtonderdeel e.

Naar aanleiding van de zitting van -- 2011 in de procedure met betrekking tot de middelbare schoolkeuze van A hebben partijen een afspraak gemaakt over de wijze waarop de rechtbank zou worden bericht. De cliënte van verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat zij deze afspraak als een opgelegde afspraak heeft ervaren. Dat staat er echter niet aan in de weg dat deze afspraak daadwerkelijk is gemaakt. De ex-echtgenote van klager, als informante ter zitting van de raad gehoord, heeft weliswaar “omtrekkende” antwoorden gegeven op de herhaaldelijk gestelde vraag wat er nu precies was afgesproken, maar voor de raad is voldoende aannemelijk dát er een afspraak is gemaakt over een tekst voor een bericht aan de rechtbank en dat de ex-echtgenote van klager zich daaraan vervolgens niet gebonden heeft geacht. Verweerster heeft een versie gekregen van haar cliënte over hetgeen was afgesproken en heeft voorts kennis genomen van de brief van mr. G aan de rechtbank die overeenkomstig de “instructie” van klager was. Verweerster heeft aangevoerd dat, gelet op de verplichting tot geheimhouding van hetgeen is besproken in het kader van de mediation, het haar niet vrij stond om met de mediator contact op te nemen teneinde de beweerde afspraak te verifiëren. Wat daar ook van zij, verweerster had, gelet op het feit dat kennelijk onzekerheid over de gemaakte afspraak kon bestaan (immers hetgeen haar cliënte meldde over hetgeen in de mediation was besproken, stond haaks op hetgeen door klager en diens advocaat naar voren is gebracht) daarover contact kunnen opnemen met mr. G, of, met toestemming van beide partijen, met de mediator. Verweerster daarentegen heeft een brief aan de rechtbank gezonden die inhoudelijk van aard was, waarin zij haar eerder in de procedure naar voren gebrachte standpunten nader bepleitte. De raad is van mening dat het verweerster niet vrij stond deze brief van inhoudelijke aard aan de rechtbank te zenden, en al helemaal niet op een moment dat de mediation nog liep en afspraken waren gemaakt over de berichtgeving aan de rechtbank. Verweerster heeft bovendien uiteindelijk bij brief van 26 april 2011 alsnog om aanhouding gevraagd hetgeen de lezing van klager over de afspraken onderbouwt, althans de visie van verweerster daarop, ondergraaft.

Het belang van A, dat beide partijen hoog in het vaandel hebben, vorderde onder deze omstandigheden dat verweerster met meer terughoudendheid de mededelingen van haar eigen cliënte tegemoet had moeten treden en had moeten verifiëren welke afspraken er nu gemaakt waren.

Klachtonderdeel e. is derhalve in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel f.

Verweerster heeft ontkend dat zij na afloop van een zitting de huidige partner van klager heeft geïntimideerd en bedreigd. Dit klachtonderdeel is onvoldoende vast komen te staan en is ongegrond.

Klachtonderdeel g.

Dit klachtonderdeel is onvoldoende feitelijk onderbouwd en is derhalve ongegrond.

De raad ziet in het feit dat verweerster, kort nadat de beslissingen van de raad in de zaken 10-150 en 11-127 zijn gewezen en ter kennis van verweerster zijn gebracht, desalniettemin  zonder enige terughoudendheid de bovengenoemde privacygevoelige stukken in verschillende procedures heeft ingebracht, mede aanleiding om de navolgende maatregel op te leggen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De raad verklaart klager niet ontvankelijk in de klachtonderdelen a en d, voor zover hierboven overwogen; de klachtonderdelen d. en e. zijn gegrond, voor zover overwogen. Voor het overige is de klacht ongegrond.

Aan verweerster wordt de maatregel van een berisping opgelegd. 

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2011.

griffier     voorzitter