Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-02-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1449
Zaaknummer
M 108-2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerster onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gezondheidstoestand van klager en dat zij niets heeft gedaan om in beslag genomen goederen terug te krijgen. Aannemelijk dat zij de opvolgende raadsman heeft gewezen op de termijn waarbinnen gronden konden worden aangevuld.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
M 108 - 2010 Klacht
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
1. A
2. B
klagers,
tegen
C
verweerster,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de klachtprocedure.
Bij schrijven van 1 juli 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen , welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 27 oktober 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 27 december 2010.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager sub 1, vergezeld van zijn gemachtigde D.
2. De feiten
2.1 Het volgende is komen vast te staan:
Verweerster heeft klager op 10 maart 2009 bezocht in het politiebureau in het kader van een strafpiket. Bij brief d.d. 16 april 2010 heeft J namens de forensisch arts P aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg bevestigd dat verweerster bezwaar had gemaakt tegen insluiting van klager omdat klager onder behandeling was bij een nefrologe in het Q in verband met een nieraandoening en dat de nefrologe aan P had aangegeven dat deze door de raadsvrouwe van klager (zijnde verweerster) reeds op de hoogte was gesteld van de detentie en van de toestand van klager.
2.2 Bij besluit van 14 mei 2009 heeft de gemeente bepaald dat klagers een bedrag van
€ 186.000,-- aan de gemeente moeten terugbetalen en dat de aan hen verleende uitkering werd ingetrokken. Tegen dat besluit heeft verweerster namens klagers pro forma bezwaar aangetekend op 10 juni 2009. Op 17 juni 2009 heeft verweerster de door haar bij de gemeente opgevraagde stukken ontvangen en is haar bij aangetekende brief d.d. 17 juni 2009 medegedeeld dat de gronden van het bezwaar uiterlijk 15 juli 2009 door de gemeente moesten zijn ontvangen. Bij brief van 19 juni 2009 heeft mr. H, een medewerker van mr. Y, verweerster verzocht om het dossier aan hem over te dragen. Dat is gebeurd op 22 juni 2009.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in:
1. Verweerster heeft klager tijdens haar kortstondig bezoek op het politiebureau niet gewezen op zijn zwijgrecht en heeft niets ondernomen naar aanleiding van de diverse door klager toen geuite klachten als omschreven in het klachtschrijven.
2. Verweerster heeft niets ondernomen ter zake teruggave van in beslag genomen goederen, ondanks haar toezegging om daar achter heen te gaan.
3. Verweerster heeft niet dan wel te laat en of onvolledig bij de gemeente H bezwaar ingediend tegen de terugvordering/intrekking van de WWB-uitkering, waardoor klager niet-ontvankelijk werd verklaard en zij heeft ook de opvolgend advocaat hiervan niet op de hoogte gesteld.
4. Het verweer
Het standpunt van verweerster houdt in:
1. Verweerster heeft klager op zijn zwijgrecht gewezen. Klager had er geen idee van waarom hij was aangehouden; hij had bij de eerste twee verhoren volledige openheid van zaken gegeven. Verweerster heeft ook de nodige actie ondernomen in verband met zijn welbevinden en medische toestand.
2. Verweerster heeft vele malen met diverse personen en instanties contact gehad over teruggave inbeslaggenomen zaken.
3. Op 22 juni 2009 is het volledige dossier, inclusief de brief van de gemeente Heerlen d.d. 17 juni 2009 inhoudende de termijn voor indiening van nadere gronden van bezwaar, aan klagers overhandigd. Bij brief van 22 juni 2009 heeft verweerster ook de opvolgend advocaat nog geïnformeerd.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 De raad overweegt dat de klachtonderdelen 1 en 2 zien op de strafzaak van klager sub 1. Nu klaagster sub 2 derhalve geen belanghebbende is bij deze klachtonderdelen is zij voor wat betreft die niet-ontvankelijk.
5.2 De klachten hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.
5.3 Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.4 De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Ook is van belang hoe de advocaat, kort gezegd, met zijn cliënt heeft gecommuniceerd. Gedragsregel 8 bevat met betrekking tot die communicatie een belangrijke richtlijn. De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.
De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel 1
5.5 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster klager op 10 maart 2009 op het politiebureau heeft bezocht. Verweerster betwist de stelling van klager dat zij hem niet heeft gewezen op het zwijgrecht, omdat zij dat altijd doet. Dit komt de raad niet onaannemelijk voor. Nu de juistheid van de stelling van klager voorts niet blijkt uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad niet vast komen te staan en kan dit onderdeel van de klacht dan ook niet gegrond worden verklaard.
5.6 Uit de aan de raad overgelegde brief d.d. 16 april 2010 van J namens de forensisch arts P aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg blijkt voorts dat verweerster bezwaar had gemaakt tegen insluiting van klager omdat klager onder behandeling was bij een nefrologe in het Q in verband met een nieraandoening en dat de nefrologe aan P had aangegeven dat deze door verweerster reeds op de hoogte was gesteld van de detentie en van de toestand van klager.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerster aldus in voldoende mate aandacht heeft besteed aan de medische toestand van klager. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.6 Verweerster heeft de klacht van klager, dat zij niets heeft gedaan om de in beslag genomen goederen terug te krijgen betwist en stelt dat zij wel degelijk actie heeft ondernomen door contact op te nemen met de gemeente en de behandelend parketsecretaris. De raad is van oordeel dat klager er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerster niets heeft gedaan , nu de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en voorts uit de overgelegde stukken niet van de juistheid van klagers klacht is gebleken. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 3
5.7 Uit de aan de raad overgelegde brief d.d. 22 juni 2009 van verweerster aan de opvolgend raadsman van klager blijkt dat zij de zaak met hem heeft besproken. Op basis van deze brief en het feit dat de aangetekende brief van de gemeente met de termijnstelling voor de indiening van de gronden dateerde van enkele dagen daarvoor, 17 juni 2009, acht de raad het aannemelijk dat verweerster, zoals zij stelt, de opvolgend raadsman mondeling heeft gewezen op de termijn waarbinnen nog gronden voor het bezwaar moesten worden aangevuld . Ofschoon het beter ware geweest als verweerster schriftelijk aan de opvolgend raadsman had bevestigd binnen welke termijn nog de gronden voor het bezwaar moesten worden aangevuld, heeft verweerster naar het oordeel van de raad door dit niet te doen nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
De opvolgend raadsman heeft namens klagers bij brief van 19 juni 2009 aan verweerster om overdracht van dit dossier in de kwestie H verzocht, waarna verweerster in verband hiermede dit dossier op 22 juni 2009 aan klagers heeft afgegeven. Gelet hierop en de erkenning door de opvolgend raadsman dat vanaf het moment van de overdracht van het dossier de verantwoordelijkheid voor een adequate behandeling van de zaak bij hem lag, is de raad van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
5.8 De raad komt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
6. Beslissing
De raad verklaart klaagster sub 2 niet-ontvankelijk ter zake de klachtonderdelen 1 en 2.
De raad verklaart de klacht ten aanzien van klager sub 1 in al haar onderdelen en ten zien van klaagster sub 2 in onderdeel 3 ongegrond.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter , en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d.
28 februari 2011.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. R.P.G. Houterman,
griffier. voorzitter.
Verzonden op:
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.