Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1721

Zaaknummer

B 242-2010

Inhoudsindicatie

Een in een strafzaak toegevoegd raadsman heeft een van de verdachte afhankelijke positie; een verdachte kan de rechtsbijstand op ieder moment beëindigen. Zodra het voor een advocaat duidelijk is dat zijn cliënt de rechtsbijstand wenst te beëindigen, ligt het op de weg van de advocaat de Raad voor de Rechtsbijstand te vragen de toevoeging te beëindigen. Het staat deze advocaat niet langer vrij in rechte voor de betreffende cliënt op te treden. Niet relevant is of de advocaat ter zitting al dan niet een actieve rol heeft vervuld.

Inhoudsindicatie

Geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

verzet gegrond; klacht gegrond, zonder oplegging van maatregel

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

B242-2010

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

 

 

Beslissing

 

inzake

 

het verzet tegen een voorzittersbeslissing

 

betreffende een klacht van 

 

X

verder te noemen: klager,

 

tegen

 

Y

verder te noemen: verweerder.

 

 

1. Verloop van de procedure

 

1.1              Bij brief van 16 december 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de raad d.d. 7 december 2010.

 

1.2              De raad heeft voorts kennis genomen van de brieven van klager d.d. 13 februari 2011 en 4 maart 2011.

 

1.3       Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de raad van 28 maart 2011.

            Klager is verschenen; verweerder is niet verschenen.

 

2. De feiten

 

2.1       Op grond van de stukken is, met verbetering van de weergave van de feiten in de beslissing van de voorzitter d.d. 7 december 2010, het volgende komen vast te staan.

 

2.2.      Verweerder is als gevolg van het feit dat klager in voorlopige hechtenis is genomen, in november 2009 ambtshalve als advocaat aan klager toegevoegd. Bij brief van 19 februari 2010 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij niet enkel was toegevoegd om klager in de piketfase bij te staan, maar voor de hele strafprocedure in eerste aanleg. Verweerder heeft klager erop gewezen dat het hem vrijstond daarvan al dan niet gebruik te maken en verzocht om hem te berichten indien deze niet wenste dat verweerder ter zitting van 12 april 2010 zou optreden.

           

                        Bij brief van 13 mei 2010 heeft klager –voor zover hier van belang- aan verweerder het volgende geschreven:

“Voorafgaand aan de zitting van de rechtbank Breda d.d. 12 april jl. was genoegzaam gebleken dat aan u, als toegevoegd raadsman, niet de verdediging kon worden toevertrouwd. Machtiging hiertoe is aan u dan ook niet verleend. Machtiging tot verdediging is wel verleend aan mevrouw mr. H.”

 

Bij brief van 16 mei 2010 heeft verweerder zich bij de rechtbank beklaagd over het optreden van verweerder als toegevoegd advocaat.

 

Op 18 mei 2010 heeft klager een klacht ingediend bij de deken welke op 23 juni 2010 door de griffier is doorgezonden naar verweerder met het verzoek hierop te reageren.

 

 

3. De klacht

 

De klacht luidt als volgt:

Verweerder is als toegevoegd advocaat voor klager blijven optreden, terwijl klager op 23 december 2009 te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten.

 

4. Beslissing van de voorzitter

 

            De voorzitter wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.

 

5. Het verzet

 

In verzet voert klager het volgende aan:

 

1.      De feitenvaststelling in rechtsoverweging 2.2 is onjuist. Verweerder is in het geheel niet aanwezig geweest ter zitting van de rechter-commissaris en tweemaal bij de behandeling in raadkamer in januari 2010. In januari 2010 is geen rechtsbijstand verleend. Uit de brief van 16 mei 2010 aan het Bredase rechtbankbestuur blijkt dat bedoelde rechtsbijstand is verleend tussen 20 november 2009 en 24 december 2009.

1.2.            Geen beoordeling van de grondslag van de klacht in rechtsoverweging 5.1 tot 5.3 in die zin dat iemand zijn eigen verdediging mag voeren.

1.3.            De pagina’s 2 en 3 van de voorzitterbeslissing staan onder een verkeerd zaaksnummer,

B 234-2010 in plaats van B 242-2010.

 

 

6. Beoordeling van het verzet

 

 

Ten aanzien van verzetgrond 1

6.1       De raad stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder klager op 12 januari 2010 ter zitting van de rechter-commissaris en 2 maal bij de raadkamer in januari 2010 heeft bijgestaan Voor de beoordeling van de klacht dient derhalve te worden uitgegaan van de feiten zoals hierboven onder 2.2. opnieuw zijn vastgesteld. Reeds hierom is het verzet gegrond en behoeven de verzetsgronden onder 2. en 3. geen nadere bespreking.

 

 

 

Ten aanzien van de klacht.

 

6.2       Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een verdachte ten aanzien waarvan de bewaring of gevangenhouding is bevolen en die geen raadsman heeft, door het bureau rechtsbijstandvoorziening een raadsman toegevoegd op ambtshalve last van de voorzitter van de rechtbank.

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Advocatenwet en artikel 24 lid 4 van de Wet op de Rechtsbijstand, is de toegevoegde raadsman verplicht rechtsbijstand te verlenen zolang niet een gekozen raadsman optreedt of overeenkomstig de bepalingen van artikel 45 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en 33 van de Wet op de Rechtsbijstand, de toevoeging is gewijzigd. Ingevolge artikel 28 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is een verdachte bevoegd zich door een toegevoegde raadsman te laten bijstaan. Uit de term “bevoegd” volgt dat hij in beginsel niet verplicht is om zich te laten bijstaan en zijn verdediging ook alleen kan voeren. Dit betekent dat de raadsman een van de verdachte afhankelijke positie heeft: de verdachte kan de rechtsbijstand op ieder moment beëindigen. Dat rechtsbijstand niet wordt opgedrongen is een gevolg van de vooronderstelling dat effectieve rechtsbijstand slechts mogelijk is indien er tussen raadsman en verdachte een vertrouwensrelatie bestaat. Het verzet zal in het kader van het bovenstaande worden beoordeeld.

 

6.3       De klacht hield in dat verweerder klager is blijven bijstaan terwijl deze hem al op 23 december 2009 te kennen zou hebben gegeven dat hij van diens diensten geen gebruik wilde maken. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt niet dat klager dit op 23 december 2009 aan verweerder te kennen heeft gegeven en verweerder heeft dit ook betwist. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij brief van 19 februari 2010 aan klager verzocht hem te berichten of klager wenste dat verweerder ter zitting van 12 april 2010 zou optreden. Niet blijkt dat klager op deze brief van verweerder heeft gereageerd. Ook overigens kan uit het dossier niet worden afgeleid dat klager eerder dan in mei 2010 aan verweerder heeft laten weten dat hij diens rechtsbijstand niet langer op prijs stelde.

In ieder geval was verweerder nadat de klacht hem op 23 juni 2010 door het Bureau der Orde van Advocaten te Breda was toegezonden, op de hoogte van het feit dat klager niet langer van zijn rechtsbijstand gebruik wilde maken. Tot die tijd rustte op verweerder de plicht om als ambtshalve toegevoegde advocaat de belangen van klager te blijven behartigen. Daarna had het op zijn weg gelegen de Raad voor de Rechtsbijstand te vragen de toevoeging te beëindigen.

 

6.4.       Dit is, gelet op de brief van verweerder van 19 juli 2010, niet gebeurd.

             In die brief deelt verweerder immers mede: “Ik was en blijf voor klager stand- by

             zolang ik ben toegevoegd, dat is mijn wettelijke plicht”. Hieruit blijkt naar het oordeel

             van de raad– gezien hetgeen hiervoor is overwogen – van een onjuiste rechtsopvatting

             van verweerder en treft de klacht doel. Hoewel niet is komen vast te staan dat

             verweerder na 20 april 2010 nog stukken uit klagers zaak heeft ontvangen, staat wel

             vast dat verweerder tegen klagers wil in, is verschenen ter zitting van 20 juli 2010 en

             22 oktober 2010. Dat klager bij gelegenheid van laatstvermelde zittingen niet het

             woord ter verdediging van klager heeft gevoerd of andere verdedigingshandelingen

             heeft verricht, maakt het oordeel van de raad niet anders, nu voor de beoordeling van

             onderhavige klacht niet de actieve of passieve opstelling van een raadsman leidend is,

             maar de wetenschap bij de raadsman of er sprake is van een vertrouwensrelatie tussen

 raadsman en cliënt.

 

6.5.      Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter slaagt en dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. De raad ziet evenwel geen aanleiding aan verweerder terzake een maatregel op te leggen.

 

 

 

7. Beslissing

 

De raad van discipline verklaart het verzet en de klacht gegrond zonder oplegging van enige maatregel.

 

 

 

 

 

Aldus gegeven door  mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, en mrs. P.J.W.M. Theunissen,

L.W.M. Caudri, R.G.A.M. Theunissen, L.R.G.M. Spronken, leden,  in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2011.

 

Griffier                                                            voorzitter

 

 

 

________________                                        _________________

 

mr. A.M.T.A. Verhagen                                  mr. M.I.J. Hegeman

                                   

 

 

 

 

Verzonden op: 7 juni 2011.

 

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.         Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.         Per fax.

            Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.