Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1812
Zaaknummer
R. 2872/07.87a
Inhoudsindicatie
Klacht dat de deken door het indienen van een klacht tegen klager, medeplichtig is aan schending van fundamentele rechten van klager (recht op privacy) wegens medeplichtigheid aan schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens, aantasting van klagers recht op vrije meningsuiting en het opleggen van politieke censuur. Zaak hangt samen met R.2871/07.86a. Het indienen van de ambtshalve klacht door de deken vormt geen handelen in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Klacht ongegrond
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 19 april 2006 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder als voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem.
Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 27 februari 2007.
1.2 Bij beslissing van 12 juli 2007 heeft het Hof van Discipline voor de behandeling van de klacht de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de Raad, aangewezen.
1.3 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.
1.4 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 25 oktober 2010, alwaar klager en verweerder zijn verschenen.
Ter zitting heeft de Raad beslist de behandeling aan te houden uit een oogpunt van proceseconomie daar andere, samenhangende, klachten tegen verweerder werden aangehouden wegens door verweerder ingediende wrakingsverzoeken.
1.5 Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de wrakingskamer van de Raad een door klager gedaan verzoek tot wraking van de voorzitter en leden die op 25 oktober 2010 zitting hadden afgewezen.
1.6 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.7 De klacht is verder behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011, alwaar verweerder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
FEITEN
2.1 Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam een klacht van klager tegen verweerder, voormalig Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, ongegrond verklaard.
2.2 Tegen de ongegrondverklaring heeft klager hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Het Hof heeft bij beslissing van 9 januari 2006 de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004 bekrachtigd.
2.3 Nadat klager kennis had genomen van de uitspraak van het Hof van Discipline, heeft hij een brief gestuurd aan het Hof van Discipline en aan de landelijk Deken.
2.4 In verband met de inhoud van evenbedoelde brieven heeft verweerder op 25 januari 2006, handelend in zijn hoedanigheid van Deken, een klacht tegen klager ingediend. Die klacht is bij de Raad in behandeling gekomen onder nummer R.2872/07.87b.
KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerder, door het indienen van de klacht van 25 januari 2006, medeplichtig is aan schending van klagers fundamentele rechten, met name klagers recht op privacy, wegens medeplichtigheid aan schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) ten detrimente van klager, alsmede wegens aantasting van klagers recht op vrije meningsuiting en wegens het opleggen van politieke censuur, althans het doen van pogingen daartoe, dit laatste middels oneigenlijke gebruikmaking van het klachtrecht.
VERWEER
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die optreedt als Deken ter uitvoering van de hem bij de Advocatenwet opgedragen taak een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan die taak uitvoering geeft. Slechts indien hij zich bij de vervulling van zijn taak zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen
sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.
5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is verder het volgende.
Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de Amsterdamse Raad, een klacht van klager tegen verweerder als Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De Amsterdamse Raad heeft in die zaak de klacht zakelijk als volgt weergegeven: verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet door zonder toestemming van klager een registratie bij te houden van beslissingen in eerdere tuchtrechtelijke procedures met betrekking tot klager en zonder toestemming van klager uit die registratie informatie over klager te verstrekken aan de Raad van Discipline.
Tegen de beslissing van de Amsterdamse Raad heeft klager destijds beroep ingesteld. Dit beroep heeft geleid tot de beslissing van het Hof van Discipline van 9 januari 2006, waarbij de beslissing van de Amsterdamse Raad van 13 december 2004 is bekrachtigd.
In die zaak was aan de orde dat verweerder begin 2003 een klacht tegen klager ter kennis had gebracht van de Raad van Discipline en daarbij een zogenaamde antecedentenlijst betreffende klager had gevoegd. Het Hof overwoog dat een wettelijke grondslag ter rechtvaardiging van die handelwijze, die ingevolge de WBP niet toegestaan was, op dat moment ontbrak. Het Hof overwoog voorts dat er geen aanwijzingen waren dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een einde zou komen aan deze voor de inwerkingtreding van de WBP reeds lang bestaande praktijk en dat het in tegendeel de bedoeling was de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat daarvoor weer een wettelijke grondslag komt en dat in afwachting daarvan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een tijdelijke voorziening was getroffen.
Het Hof oordeelde uiteindelijk dat het de verweerder – lees: de Deken – niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij, handelend in zijn hoedanigheid van Deken, de bedoelde persoonsgegevens van klager aan de tuchtrechter had verstrekt. Aldus kwam het Hof tot de beslissing tot bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004.
Na kennisneming van de uitspraak van het Hof heeft klager een brief gestuurd aan het Hof en de landelijke Deken. Over de inhoud van die brief heeft verweerder zich op 25 januari 2006 ambtshalve beklaagd.
5.3 Niet gebleken is dat verweerder, door het indienen van de ambtshalve klacht van 25 januari 2006 heeft gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Het stond verweerder vrij om zich, vanuit zijn taak als deken, over bepaalde uitlatingen van klager, gedaan in geschriften aan het Hof van Discipline en de landelijk Deken, te beklagen. Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad geen misbruik van het klachtrecht gemaakt. Dit volgt reeds uit de beslissing van de Raad naar aanleiding van die klacht, welke wordt gegeven in de zaak met het reeds genoemde nummer R.2872/07.87b.
5.4 Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.