Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1900
Zaaknummer
10-152U
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken dat verweerder zich onvoldoende van zijn taak heeft gekweten, nu hij gemotiveerd heeft geadviseerd over klagers proceskansen bij een herzieningsprocedure.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 augustus 2011
in de zaak 10-152 U
_____________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de klacht van:
de heer
k l a g e r
tegen:
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 27 april 2010, door de raad ontvangen op 29 april 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 12 mei 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 mei 2010 aan klager is verzonden.
1.3 Bij brief van 15 mei 2010, door de raad ontvangen op 18 mei 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. Bij brief met dagtekening 25 april 2010 (bedoeld zal zijn 2011), door de raad opvangen op 27 april 2011, heeft klager zijn verzet aangevuld.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 juni 2011. Zowel klager als verweerder hebben de raad vooraf meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter en van de stukken waarop deze blijkens de tekst daarvan is gewezen en van het verzetschrift van klager van 15 mei 2010, aangevuld bij brief van 25 april 2011.
2 De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) heeft verzuimd een korte toevoeging aan te vragen voor advies en in plaats daarvan een civiele toevoeging heeft aangevraagd om er financieel beter van te worden, zonder klager daarover in te lichten;
b) heeft verzuimd een toevoeging aan te vragen om een medisch haalbaarheids-onderzoek te laten verrichten door een medisch adviseur, waarbij medische literatuur uit de jaren '70 en '80 had moeten worden betrokken;
c) heeft verzuimd klager in te lichten hoe hij te werk gaat en waartoe hij wel of niet bereid is;
d) nadat hij de zaak had aangenomen klager fout heeft geadviseerd.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in, dat de plaatsvervangend voorzitter niet op grond van de juiste feiten en omstandigheden heeft beslist. Volgens klager had de plaatsvervangend voorzitter zijn klacht gegrond moeten verklaren, omdat verweerder hem had moeten adviseren dat de advocaten die klager eerder in de procedures hadden bijgestaan, de wetenschappelijke literatuur uit de jaren '70/'80 eerder in de procedures hadden kunnen inbrengen. Voorts heeft de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte overwogen dat verweerder de verkregen toevoeging kennelijk geretourneerd heeft omdat klager ook bij een andere advocaat op toevoegingsbasis advies had gevraagd. Tot slot heeft de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte overwogen dat er op verweerder geen verplichting rustte om in het kader van zijn advies zelf een medisch haalbaarheidsonderzoek te laten verrichten of daarvoor een toevoeging aan te vragen, omdat zulks buiten het bestek van de door hem aanvaarde opdracht viel.
3 Feiten
Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
3.1 Klager heeft een procedure gevoerd tegen de verloskundige die in 1975 betrokken was bij de niet goed verlopen geboorte van zijn dochter. Zijn voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter ingestelde vordering tot schadevergoeding wegens door de verloskundige gemaakte beroepsfouten, is door de rechtbank Breda afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch bij tussenarrest een deskundigenonderzoek gelast. Op basis van het gegeven deskundigenadvies heeft het gerechtshof de vordering van klager eveneens afgewezen en het vonnis van de rechtbank bij arrest van 30 juli 1991 bekrachtigd. Het daartegen ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 24 december 1993 verworpen.
3.2 Vervolgens heeft klager de drie door het gerechtshof 's-Hertogenbosch benoemde deskundigen op grond van onrechtmatige daad gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en schadevergoeding nader op te maken bij staat gevorderd. De rechtbank Arnhem heeft de vordering van klager bij vonnis van 23 november 2000 afgewezen. Dit vonnis is door het gerechtshof Arnhem bij arrest van 20 november 2001 bekrachtigd. Klager heeft vervolgens een procedure aangespannen tot herziening van het Arnhemse arrest van 20 november 2001. Bij arrest van 22 september 2009 heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsvordering, waarbij ten overvloede werd overwogen dat indien klager wel ontvankelijk zou zijn, de vordering zou zijn afgewezen.
3.3 Verweerder heeft klagers dochter bij brief van 7 augustus 2007 schriftelijk geadviseerd over de vraag of klager het rechtsmiddel herziening zou kunnen instellen tegen het arrest van 30 juni 1991 van het hof 's-Hertogenbosch en het arrest van 24 december 2004 van de Hoge Raad. Het advies luidde dat een herroepingsprocedure geen kans van slagen zou hebben. Verweerder heeft klager voorts bericht dat hij daarom niet tot dagvaarding zou overgaan.
4 Beoordeling van het verzet/de klacht
4.1 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
4.2 De plaatsvervangend voorzitter heeft deze maatstaf eveneens toegepast.
4.3 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat verweerder zich onvoldoende van zijn taak heeft gekweten. Verweerder heeft gemotiveerd geadviseerd over klagers proceskansen bij een herzieningsprocedure. Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerders advies onjuist was.
4.4 Gezien de door verweerder aanvaarde opdracht, valt voorts zonder toereikende toelichting die ontbreekt niet in te zien dat verweerder gehouden was om in het kader van zijn advies zelf een medisch haalbaarheidsonderzoek te laten verrichten of daarvoor een toevoeging aan te vragen.
4.5 Voorts is niet komen vast te staan, dat verweerder een onjuiste toevoeging zou hebben aangevraagd. Uit het dossier blijkt juist dat verweerder de verkregen toevoeging heeft geretourneerd omdat klager ook bij een andere advocaat op toevoegingsbasis advies had gevraagd, hetgeen klager niet heeft betwist.
4.6 De raad vermag, zonder toereikende toelichting die ontbreekt, tot slot niet in te zien dat het feitencomplex waarop de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is gebaseerd onjuist is, zoals klager stelt. Hetgeen de plaatsvervangend voorzitter in de derde en vierde alinea van zijn beslissing heeft opgenomen kan, gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en uit de stukken in het klachtdossier blijkt, immers als tussen partijen vaststaand worden aangenomen.
4.7 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht in al haar onderdelen terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4.8 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. H. Dulack, A.G. van Marwijk Kooy, B. Roodveldt en J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 15 augustus 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager;
- verweerder;
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht;
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.