Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1691

Zaaknummer

10-208A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft het dossier van klaagster (zij het beperkt) waargenomen bij afwezigheid van haar kantoorgenoot. Verweerster is nadien opgetreden voor de wederpartij van klaagster. Klaagster verwijt verweerster belangenverstrengeling. Klacht gegrond, maatregel van berisping.

Uitspraak

              

                                                 RAAD VAN DISCIPLINE

                                                   in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 6 juni 2011

in de zaak 10-208 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw drs.

k l a a g s t e r

tegen

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r  

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 8 juni 2010, door de raad ontvangen op 10 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 maart 2011. Ter zitting zijn verschenen klaagster, verweerster en haar advocaat mr. E. Unger. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd onder 1 t/m 8 met bijlagen in de bij deze brief gevoegde inventarislijst;

2 De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling door op te treden voor de ex-partner van klaagster in verband met door hem gewenste wijziging van de in het convenant neergelegde regeling, terwijl verweersters oud-kantoorgenoot mr. C destijds optrad als klaagsters advocaat en verweerster destijds als vervanger van mr. C telefonisch contact met klaagster heeft gehad.

3. De feiten

3.1 Klaagster is in het kader van een procedure over de beëindiging van een samenlevingscontract in 2007 bijgestaan door mr. C, destijds werkzaam op hetzelfde kantoor als verweerster. Verweerster heeft destijds in verband met vakantie van mr. C enige werkzaamheden voor klaagster verricht in het kader van de waarneming van de praktijk van haar kantoorgenoot. Het ging daarbij om een telefoongesprek met klaagster dat plaatshad op 23 maart 2007 en correspondentie van diezelfde datum aan de wederpartij en aan klaagster. In totaal waren met die werkzaamheden, volgens de aan klaagster verzonden declaratie, een half uur gemoeid. Zowel verweerster als mr. C werken thans niet meer op dat kantoor. Zij zijn geen kantoorgenoten meer.

3.2 De ex-partner van klaagster heeft zich begin 2010 gewend tot verweerster en haar verzocht zijn belangen te behartigen in verband met nieuwe ontwikkelingen en de naleving van een eerder tussen klaagster en haar ex-partner gesloten convenant. Verweerster heeft in dat kader op 13 januari 2010 namens haar cliënt een e-mail verzonden aan klaagster, en wel aan haar werk-e-mailadres.

3.3 Naar aanleiding van die e-mail heeft klaagster verweerster per e-mail van 15 januari 2010 onder meer het volgende bericht:

“Ik maak er uitdrukkelijk bezwaar tegen dat u of één van uw kantoorgenoten voor meneer [X] optreedt, omdat u bij [A] Advocaten te Hilversum hebt gewerkt tegelijkertijd met mijn advocaat [Mr.C]. Ik heb zelfs in die tijd met u telefonisch contact gehad bij afwezigheid van [Mr.C].

Ik wil graag per ommegaand de bevestiging ontvangen dat u c.q. uw kantoor zich terugtrekt uit deze zaak van meneer [X].”

3.4 Verweerster heeft per e-mail van 18 januari 2010 onder meer het volgende aan klaagster bericht:

“Uw naam deed bij mij geen belletje rinkelen, ik kan mij ook niet herinneren dat ik bij afwezigheid van mijn voormalig kantoorgenote [mr C] contact met u heb gehad of werkzaamheden voor u heb verricht. Ik verzoek u vriendelijk telefonisch contact met mij op te nemen om uw standpunt toe te lichten; dat communiceert wat directer dan via de e-mail”.

3.5 Per e-mail van 20 januari 2010 heeft verweerster nog het volgende aan klaagster geschreven:

“Tot slot een opmerking over uw standpunt dat het mij niet vrij zou staan cliënt te vertegenwoordigen. Zoals ik u al eerder liet weten was uw naam mij niet bekend en ik kan mij niet herinneren inhoudelijk contact met u te hebben gehad. U bent, ondanks mijn verzoeken daartoe, niet bereid gebleken daarover helderheid te verschaffen. [Mr C] is een voormalig kantoorgenoot van [A Advocaten], met wie ik geen contact heb en die het overigens ook niet vrij zou staan inhoudelijk over uw dossier te spreken. Het feitelijk dossier bevindt zich naar ik aanneem in het archief van [A Advocaten]; ik heb daar op geen enkele wijze toegang toe. Kortom ik bezit geen kennis uit uw voormalig dossier en kan daar ook op geen enkele wijze kennis uit vergaren. Tot slot is sprake van een nieuwe zaak waarbij de kennis uit het oude dossier niet ter zake doend is. Ik zie dan ook geen enkele gedragrechtelijke belemmering om cliënt bij te staan.”

3.6 Per brief van 20 januari 2010 heeft klaagster de deken in het arrondissement Amsterdam verzocht zijn oordeel kenbaar te maken over de vraag of het verweerster vrij stond op te treden tegen klaagster. De deken heeft per brief van 22 januari 2010 aan klaagster en verweerster laten weten dat hij verweerster adviseerde zich terug te trekken, aan welk advies verweerster geen gevolg heeft gegeven.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalig cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Een advocaat dient immers te vermijden dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van de voormalige cliënt, terwijl deze er van moet kunnen uitgaan dat vertrouwelijke informatie over hemzelf of de door die advocaat behandelde zaak niet tegen hem kan worden gebruikt. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalig cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

4.2 Vaststaat dat klaagster een cliënte is van het voormalig kantoor van verweerster, terwijl verweerster – weliswaar in beperkte mate -  de kwestie die toen speelde tussen klaagster en haar ex-partner voor haar toenmalige kantoorgenoot mr. C heeft waargenomen. De zaak die thans nog speelt is een uitvloeisel van de zaak van destijds zodat niet uit te sluiten is dat verweerster, mogelijk onbewust, over zaaksgebonden informatie beschikt.

4.3 De raad acht voorts van belang dat het hier gaat om een familierecht kwestie die speelt tussen dezelfde partijen en waarbij dezelfde kinderen betrokken waren als op het moment waarop verweerster enige werkzaamheden in het dossier ten behoeve van klaagster heeft verricht.

4.4 Gelet op al deze omstandigheden, mede in het licht van het bepaalde in gedragsregel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992, komt de raad tot het oordeel dat verweerster, ter vermijding van de schijn van belangenverstrengeling, zich als advocaat uit de zaak had moeten terugtrekken, nu zij destijds immers kantoorgenote was van klaagsters advocaat mr. C. Dat verweerster en mr. C inmiddels geen kantoorgenoten meer zijn doet aan het voorgaande niet af. De klacht is derhalve gegrond.

5. Maatregel:

Gelet op het feit dat klaagster het advies van de deken om zich uit de zaak terug te trekken heeft genegeerd, terwijl zij ook ter zitting geen blijk heeft gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien, acht de raad de maatregel van berisping passend.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011 door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, B.E. van der Molen, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.

 

 

voorzitter      griffier

Deze beslissing is op 6 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607