Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-02-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1387
Zaaknummer
10-238U
Inhoudsindicatie
Verzet. Klaagster heeft eerst na incasso van een openstaande declaratie door haar advocaat een klacht ingediend ter zake van feitelijke omstandigheden die zich circa 8 jaar eerder hebben afgespeeld. Redelijke termijn voor indienen klacht verstreken. Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 28 februari 2011
in de zaak 10-238U
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
klaagster
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 17 juni 2010, ontvangen door de raad op 18 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 6 juli 2010 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad klaagster in haar klacht deels kennelijk niet ontvankelijk verklaard en, voor zover de klacht betrekking heeft op handelen van verweerder in 2009, de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde dag aan klaagster verzonden.
1.3 Bij fax gedateerd 20 juli 2010, op dezelfde dag bij de raad binnengekomen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Bij faxen van 26 juli 2010 en 14 augustus 2010 heeft klaagster de gronden van haar verzet aangevuld.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 december 2010 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klaagster van 20 juli 2010 met de aanvullingen daarop van 26 juli en 14 augustus 2010;
- de brief van verweerder van 19 november 2010;
- de brief van klaagster van 1 december 2010.
2. Klacht/verzet
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, omdat hij:
- een ten behoeve van klaagster opgesteld processtuk niet aan haar wenste over te dragen anders dan na betaling van de declaratie;
- de concept-memorie van antwoord niet op tijd zou hebben afgegeven;
- niets voor klaagster zou hebben gedaan in de behandeling van de zaak;
- geen initiatief toonde en de zaak – tegen de afspraak in – steeds uitstelde;
- zijn kennis niet zou hebben overgedragen aan de opvolgende advocaat;
- zou hebben gemanipuleerd met het dossier;
- zonder reden en zonder belang klaagster weigerde inzage te geven in de door hem verrichte werkzaamheden, samengevat in genoemde memorie.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de (plaatsvervangend) voorzitter ten onrechte en op onjuiste gronden de klacht kennelijk niet ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond heeft verklaard, en wel met name omdat hij niet is ingegaan op klaagsters stellingen:
- dat verweerder zich na begroting van zijn declaratie nog tot de kantonrechter had moeten wenden;
- dat zij geprotesteerd heeft zodra zij begreep dat verweerder al op een andere manier een titel had verkregen; en
- dat de werkzaamheden van verweerder destijds slechts beperkt zijn geweest en hij destijds geen memorie heeft gemaakt.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster heeft zich medio 2000 tot verweerder gewend met het verzoek om haar als opvolgend advocaat bij te staan in een appelprocedure. Verweerder is daarop begonnen om voor klaagster een memorie van antwoord te concipiëren. Voordat hij dit concept met klaagster heeft kunnen bespreken ontving hij een telefoontje van mr. X, die hem mededeelde dat hij de behandeling van de zaak voor klaagster zou overnemen. Verweerder heeft vervolgens zijn werkzaamheden gestaakt en betaling van zijn openstaande declaratie als voorwaarde gesteld voor afgifte van de door hem opgestelde memorie. Klaagster wilde slechts betalen na afgifte van het concept voor de memorie.
3.3 Verweerder heeft zich vervolgens ter incasso van zijn declaratie gewend tot de kantonrechter, die hem niet ontvankelijk heeft verklaard en hem heeft verwezen naar de begrotings¬procedure bij de raad van toezicht van de orde van advocaten te Utrecht. De raad van toezicht heeft de declaraties op 11 oktober 2002 begroot op het gedeclareerde bedrag. Tot de stukken die bij de begrotingsprocedure zijn ingediend behoorde de conceptmemorie. Klaagster is in de gelegenheid gesteld om de ter begroting ingediende stukken in te zien, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3.4 Bij beschikking van 4 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht de tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad van toezicht bevolen. Uiteindelijk is verweerder in 2009 overgegaan tot beslaglegging ter incasso van de nog altijd onbetaalde declaratie. Klaagster heeft daarop aan de deken bericht dat zij de conceptmemorie wilde ontvangen. Nadat klaagster alsnog de hoofdsom (zonder rente en kosten) van de declaratie heeft voldaan, heeft zij de memorie via de deken van verweerder ontvangen.
3.5 In de beslissing waartegen het verzet zich richt heeft de (plaatsvervangend) voorzitter het volgende overwogen. De klachten van verweerster hebben betrekking op kwesties die zich feitelijk afspeelden in de jaren 2000 t/m 2002. Klaagster heeft pas in 2009, nadat verweerder tot beslaglegging was overgegaan, een klacht ingediend over deze kwesties. Toen was de redelijke termijn waarna de advocaat er ter wille van de rechtszekerheid vanuit kan gaan dat de door hem verrichte werk¬zaamheden niet meer ter discussie kunnen worden gesteld, verstreken. Klaagster is daarom kennelijk niet ontvankelijk in haar klachten. Voor zover klaagster wil suggereren dat verweerder de memorie alsnog in 2009 zou hebben gefabriceerd, is haar klacht kennelijk ongegrond, nu de memorie deel heeft uitgemaakt van de stukken bij de begrotingsprocedure.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 De inhoud van het verzetschrift behelst een herhaling van hetgeen reeds in het klachtdossier aan de orde komt. Naar het oordeel van de raad leiden de inhoud van het verzetschrift en de overige door klaagster overgelegde stukken niet tot vaststelling van andere feiten, andere beschouwingen of gevolgtrekkingen dan in de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter weergegeven.
4.2 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen en dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet ontvankelijk heeft bevonden.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, A. Gerritsen-Bosselaar, M. Pannevis, H.B. de Regt, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 28 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.