Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2218
Zaaknummer
M 73 - 2011
Inhoudsindicatie
Niet kan worden vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten voor de procedure essentiële stukken in het geding te brengen en dat klaagster daardoor in haar belangen is geschaad.
Inhoudsindicatie
. Niet gebleken dat de afwijzing van de schadeclaim door de verzekeraar het rechtstreeks gevolg is van het uitblijven van een reactie van verweerder op brieven van de advocaat van die verzekeraar, zoals klaagster in haar klacht heeft gesteld. Het enkele feit dat een advocaat een andere visie heeft op de kans van slagen van een schadeclaim dan zijn cliënt, betekent niet dat de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het staat de cliënt vrij om een andere advocaat om een tweede beoordeling te vragen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
M 73 – 2011
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van
mevrouw X.
verder te noemen: klaagster
tegen
de heer Y.
verder te noemen: verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 29 maart 2011 heeft de Deken der Orde van Advocaten in het
arrondissement Maastricht de door klaagsters op 20 december 2010 ingediende klacht toegezonden aan de raad, samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.
1.2 De raad heeft voorts kennis genomen van de navolgende nagezonden stukken:
- een brief van klaagster d.d. 6 september 2011, ontvangen op 7 september 2011, inhoudende een aanvulling in zevenvoud op bovengenoemde klacht.
1.3 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 26 september 2011.
Klaagster is ter zitting verschenen. Verweerder is niet verschenen.
2. De feiten
2.1 Het volgende is komen vast te staan.
Klaagster is door een kantoorgenote van verweerder bijgestaan in een procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Assen. Bij vonnis van de kantonrechter van 6 februari 2008 werd de huurovereenkomst tussen klaagster en de verhuurder ontbonden. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld. Op 23 juli 2008 heeft verweerder een memorie van grieven ingediend. Bij brief van 1 december 2008 heeft verweerder namens klaagster aan de verzekeraar medegedeeld dat klaagster het niet eens was met een beperkte schadeuitkering en verzocht om na te betalen een schadevergoeding ten bedrage van € 45.000,=. Bij faxbrief van 18 februari 2009 heeft verweerder de verjaring van de vordering gestuit. Bij brief van 25 februari 2009 heeft de verzekeraar medegedeeld verdere correspondentie via haar advocaat te zullen voeren. In deze brief wordt verwezen naar een eerdere brief door haar advocaat verzonden. Bij brief van 28 april 2009 heeft de advocaat van de verzekeraar verweerder geschreven dat hij nog geen reactie had gehad op zijn brief van 16 februari 2009 en verweerder in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen te reageren. Bij brief van 8 juni 2009 heeft de advocaat van verzekeraar medegedeeld dat hij op zijn brief van 28 april 2009 geen enkele reactie meer heeft gehad, niet anders kan dan de door klaagster gevorderde extra bedrijfsschade afwijzen en dat de verzekeraar zich, indien zulks zich zou voordoen, zal beroepen op de verjaringstermijn. Bij brief van 10 juni 2009 heeft verweerders kantoorgenoot, namens verweerder, aan klaagster medegedeeld dat hij de claim, kort gezegd, niet haalbaar achtte en haar geadviseerd geen verdere juridische stappen te ondernemen.
Verweerder heeft zijn praktijk op 1 juli 2009 beëindigd. De zaak van klaagster is na die datum overgenomen door een kantoorgenoot.
Bij brief van 3 december 2010 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het optreden van verweerder. Bij brief van 21 december 2010 heeft verweerder aan klaagster medegedeeld dat hij de aansprakelijkheid met betrekking tot zijn werkzaamheden tot 1 juli 2009 afwijst en zich voor de werkzaamheden die door hem daarvoor in klaagsters dossier zijn verricht niet aansprakelijk acht.
3. De klacht
3.1 De klacht luidt –zakelijk weergegeven- als volgt:
Verweerder heeft in de procedure bij het hof bewijsmateriaal dat beschikbaar niet overgelegd;
Verweerder heeft bij klaagsters verzekeraar niet gereageerd waardoor klaagster een vergoeding van € 50.000,= ter zake van de bedrijfsschade is misgelopen;
Verweerder is aansprakelijk gesteld door klaagster maar reageert niet.
4. Het verweer
4.1 Het standpunt van verweerder houdt –zakelijk weergegeven- in:
1 Alle door klaagster ter beschikking gestelde stukken zijn gefilterd en met haar is besproken welke stukken zouden worden ingediend. Alle voor het geding relevante stukken zijn ingediend.
2 Bij brief van 1 december 2008 is namens klaagster een claim ingediend en de verjaring is gestuit. Deze claim had geen kans van slagen en derhalve is klaagster dan ook geadviseerd geen verdere juridische stappen te ondernemen.
3 Op klaagsters aansprakelijkstelling is schriftelijk gereageerd bij brief van 21 december 2010.
5. Beoordeling van de klacht
Ontvankelijkheid
5.1 De raad stelt allereerst vast dat verweerder voor het eerst in de appelprocedure bij het hof voor klaagster heeft opgetreden. Daarvoor werd klaagster bijgestaan door een kantoorgenote van verweerder. In die appelprocedure heeft verweerder op 23 juli 2008 een memorie van grieven ingediend. Uit het dossier blijkt voorts dat verweerder zijn praktijk heeft beëindigd per 1 juli 2009. Voor zover de klacht ziet op de behandeling van de zaak van klaagster buiten de periode van 23 juli 2008 tot 1 juli 2009, is klaagster niet ontvankelijk in haar klacht nu verweerder in die periode niet voor klaagster heeft opgetreden.
De raad overweegt voorts het volgende.
5.2 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel mag van de advocaat worden verwacht dat hij met zijn cliënt communiceert over de in de procedure te nemen stappen en deze op de hoogte houdt van de procedure. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is echter in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Klachtonderdeel 1
5.3 Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht betwist. Uit het dossier blijkt niet welke stukken door verweerder zijn ingediend en of, en zo ja welke, mogelijk relevante stukken ten onrechte niet zijn ingediend. Uit het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 6 februari 2008 valt hooguit af te leiden dat in de procedure bij de kantonrechter 2 conclusies met producties zijn ingediend. Dit dossier is ingebracht in de procedure bij het gerechtshof te Leeuwarden. Uit het arrest van dit hof van 22 december 2009 blijkt voorts dat bij memorie van grieven eveneens producties werden ingediend. Uit het arrest volgt weliswaar dat mogelijk sprake is geweest van processuele onvolkomenheden aan de zijde van klaagster of haar advocaat, echter niet dat deze onvolkomenheden te wijten zijn aan het feit dat essentiële bewijsstukken hebben ontbroken en zo ja welke. Klaagster zelf heeft onvoldoende aangetoond welke specifieke stukken volgens haar ten onrechte niet zijn ingediend en waarom zij juist daardoor in haar belangen is geschaad.
Derhalve kan naar het oordeel van de raad niet feitelijk worden vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten voor de procedure essentiële stukken in het geding te brengen en dat klaagster daardoor in haar belangen is geschaad.
Naar het oordeel van de raad staat derhalve niet vast dat verweerder in de procedure bij het hof kennelijk onjuist heeft opgetreden en dat klaagster daardoor in haar belangen is geschaad. De klacht zal op dit onderdeel derhalve ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 2
5.4 Uit het dossier blijkt dat verweerder bij brief van 1 december 2008 een claim heeft ingediend bij de verzekeraar van klaagster. Bij brief van 18 februari 2009 heeft hij de verjaring van klaagsters vordering gestuit. Voorts blijkt dat verweerder op een aantal brieven van de advocaat van klaagsters verzekeraar niet heeft gereageerd. Uit brief van verweerder van 10 juni 2009 aan klaagster blijkt dat verweerder de claim kansloos achtte.
Onduidelijk is waarom verweerder niet op de brieven van de advocaat van de verzekeraar van klaagster heeft gereageerd. Echter, niet blijkt dat de afwijzing van de claim het rechtstreeks gevolg is van het uitblijven van deze reactie, zoals klaagster in haar klacht heeft gesteld. De brief van 8 juni 2009 waarbij de claim werd afgewezen laat immers de mogelijkheid onverlet dat deze eveneens zou zijn afgewezen indien verweerder wel had gereageerd. Met andere woorden, niet blijkt dat een enkele reactie van verweerder wel zou hebben geleid tot toewijzing van de claim.
Het enkele feit dat klaagster en verweerder een andere visie hebben op de kans van slagen van de schadeclaim richting klaagsters verzekeraar, betekent niet dat verweerder ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft zijn standpunt schriftelijk aan klaagster duidelijk gemaakt. Het stond klaagster vrij om ter zake een andere advocaat om een tweede beoordeling te vragen. Evenmin blijkt uit het dossier dat de verjaringstermijn van klaagsters vordering op dat moment was verstreken. Verweerder had immers de verjaring gestuit. Naar het oordeel van de raad kan derhalve ook op dit onderdeel van de klacht niet worden vastgesteld dat verweerder ter zake onjuist heeft opgetreden of geadviseerd en dat klaagster daardoor in haar belangen is geschaad. De klacht zal op dit onderdeel derhalve eveneens ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 3
5.5 De klacht dat verweerder niet zou hebben gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling van klaagster d.d. 3 december 2010, vindt zijn weerlegging in de brief van verweerder van 21 december 2010, waarin deze jegens klaagster alle aansprakelijkheid afwijst. Ook dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond.
6. Beslissing
De raad verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.M. Knaapen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, L.R.G.M. Spronken, L.J.G. de Haas, Th. Kremers, leden, alsmede mr. A.M.T.A. Verhagen, plaatsvervangend griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2011.
griffier voorzitter
Verzonden op: 22 november 2011
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
Per post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.