Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2106

Zaaknummer

R. 3633/11.35

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het ontstaan van onduidelijkheid of een advocaat al dan niet een zaak in behandeling heeft genomen komt voor risico van de advocaat die heeft nagelaten dit schriftelijk aan klager te bevestigen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 30 augustus 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 7 februari 2011.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 19 september 2011. Ter zitting is klager verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

 

FEITEN

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tegen de gemeente Den Haag betreffende de uitkering van klager en een procedure tegen een garagebedrijf vanwege een onjuist uitgevoerde reparatie aan de auto van klager.

2.2 In de procedure tegen de gemeente Den Haag heeft verweerder nagelaten tijdig beroep in te stellen tegen de beschikking beëindiging uitkering van de gemeente. Verweerder heeft deze beroepsfout voorgelegd aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Tussen laatstgenoemde en de opvolgend advocaat van klager een minnelijke financiële regeling getroffen ter afwikkeling van de door klager gestelde schade. Aan klager is door de verzekeraar van verweerder een bedrag van € 7.000,00 betaald.

2.3 Verweerder heeft met betrekking tot de pretense vordering van klager op het garagebedrijf een dagvaarding uitgebracht in juli 2008, bij de Rechtbank sector kanton. Bij verstekvonnis van 29 juli 2008 is de vordering van klager toegewezen. De wederpartij heeft bij (verzet)dagvaarding van 25 mei 2009 verzet ingesteld tegen voornoemd vonnis.

2.4 De comparitie is bepaald op 28 juni 2009, doch de advocaat van de wederpartij was op die datum verhinderd, zodat verweerder klager om zijn verhinderdata heeft gevraagd.

2.5 Er zijn vervolgens verscheidene data voor de comparitie gepland die uiteindelijk niet door konden gaan. Ondanks het feit dat verweerder de Rechtbank tijdig op de hoogte had gesteld van de verhinderdata van klager in november en december werd de zitting bepaald op 10 december 2009.

2.6 Op genoemde zitting is verweerder namens klager aanwezig geweest en heeft hij de vordering van klager nader onderbouwd.

2.7 De Rechter heeft bij tussenvonnis bepaald dat klager een bewijsopdracht kreeg waarvoor verweerder een getuigenverhoor heeft laten houden. Ook de datum voor het getuigenverhoor is een aantal keer aangepast vanwege verhinderingen. Uiteindelijk is het getuigenverhoor definitief bepaald op 29 maart 2010.

2.8 Bij brief van 25 maart 2010 heeft klager verweerder geïnformeerd over de definitieve datum van het getuigenverhoor. Verweerder heeft ook de getuigen opgeroepen.

2.9 Op 29 maart 2010 zijn klager en de getuigen niet verschenen. Op 27 april 2010 heeft de Rechtbank vonnis gewezen.

2.10 Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en klager bij brief van 4 augustus 2010 laten weten de appèlprocedure niet voor hem te behandelen.

2.11 Verweerder heeft zich op 6 mei 2011 laten schrappen van het tableau.

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder:

a. dat hij in alle vier de zaken die hij voor klager in behandeling had weinig tot niets heeft ondernomen. In één zaak heeft verweerder nagelaten tijdig hoger beroep in te stellen;

b. dat hij in de procedure tegen het garagebedrijf de zaak op zijn beloop heeft gelaten en verhinderdata van klager respectievelijk de datum van het getuigenverhoor niet tijdig heeft doorgegeven respectievelijk aan de rechtbank en klager, zodat klager niet bij de comparitie en het getuigenverhoor aanwezig kon zijn;

c. dat hij schade heeft geleden door diens handelen c.q. nalaten en dat verweerder deze schade aan klager dient te vergoeden.

 

VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft erkend dat hij in de procedure tegen de gemeente Den Haag een beroepsfout heeft gemaakt. Deze kwestie is echter finaal met klager geregeld door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij klager heeft bijgestaan in een procedure tegen een garagebedrijf. Verweerder betwist dat hij in die procedure niets heeft ondernomen. Verweerder betwist dat hij klager zou hebben bijgestaan in twee kwesties met de belastingdienst. Verweerder heeft klager laten weten deze zaken niet in behandeling te nemen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder betwist dat hij de procedure tegen het garagebedrijf op zijn beloop heeft gelaten. Verweerder heeft erkend dat door de bezette agenda’s van alle betrokken partijen er een aantal malen uitstel is gevraagd. Verweerder heeft gesteld dat hij de Rechtbank wel degelijk heeft geïnformeerd over de verhinderdata van klager alsmede klager zelf over de datum van het getuigenverhoor.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder betwist, met uitzondering van de procedure tegen de gemeente Den Haag, dat klager door zijn doen of nalaten schade heeft geleden.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Op basis van de stukken en het verhandelde zitting kan worden vastgesteld dat de door verweerder gemaakte beroepsfout in de procedure tegen de gemeente Den Haag inmiddels definitief is afgewikkeld met klager door de verzekeraar van verweerder. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder ter zake nog een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder in de procedure tegen het garagebedrijf niets heeft ondernomen. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

5.2 Klager heeft gesteld dat verweerder ook twee zaken met betrekking tot de belastingdienst in behandeling heeft genomen, doch ter zake niets heeft ondernomen. Verweerder heeft gesteld dat hij aan klager heeft laten weten deze zaken niet in behandeling te nemen. Verweerder heeft dit laatste echter niet schriftelijk aan klager bevestigd. Daarmee heeft verweerder onduidelijkheid bij klager laten bestaan hetgeen op eenvoudige wijze voorkomen had kunnen worden. De Raad is van oordeel dat verweerder ter zake niet zorgvuldig heeft gehandeld althans niet zoals een goed advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 In de zaak betreffende de vordering van klager op het garagebedrijf is een aanzienlijke tijd is verstreken tussen het moment waarop de dagvaarding werd uitgebracht (2008) en het moment waarop het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden (maart 2010) althans had moeten plaatsvinden. Uit de stukken volgt dat de getuigen vier dagen voor het getuigenverhoor in opdracht van verweerder bij brief zijn opgeroepen. Voorts blijkt dat verweerder van zijn rolgemachtigde pas op 24 maart 2010 de oproep voor het getuigenverhoor heeft ontvangen, zodat verweerder de getuigen niet eerder heeft kunnen oproepen dan hij heeft gedaan. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het tijdsverloop in overwegende mate aan verweerder te wijten is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden. Een vordering tot vergoeding van schade in dat kader kan alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.

 

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de maatregel van een enkel waarschuwing passend en geboden.

 

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk, b en c geheel ongegrond en klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond en legt als maatregel aan verweerder een enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. P.S. Kamminga, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove en mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2011.

griffier          voorzitter