Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1880

Zaaknummer

11-27

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan de rechtbank mede te delen dat zij niet instemde met een nader uitstel aan klager voor het overleggen van financiële bescheiden, terwijl zij dat uitstel eerder wel telefonisch had toegestaan aan klager. Eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar is het zich vervolgens zonder toestemming van verweerder wenden tot de rechtbank met betrekking tot een ander onderwerp dan het onderwerp waarover partijen zich na afsluiting van de mondelinge behandeling nog mochten uitlaten.

Uitspraak

11-27

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 1 maart 2011 heeft mr. M-J.A.J. Hoppenbrouwers, namens mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

Mr.[ ],

advocaat te[ ],

hierna te noemen klager

tegen

mr.[ ],

advocaat te[ ],

hierna te noemen verweerster

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 14 maart 2011. Ter zitting zijn klager en verweerster, vergezeld van mr.Z, advocaat te C, verschenen. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, H.J.P. Robers, E.D. Breuning – ten Cate, E.J. Verster, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier. De klacht is tegelijkertijd behandeld met de klacht van de heer [ ] (rolnummer 10-150), maar daarin volgt een afzonderlijke beslissing.

2. De klacht luidt als volgt:

 Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt door de rechtbank bewust onjuist te informeren en zonder toestemming confraternele correspondentie en stukken over te leggen aan de rechtbank.

3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer als volgt. Gezien het feit dat de onderliggende procedure nog loopt en zij is gebonden aan haar geheimhoudingsplicht is zij slechts in beperkte mate in staat verweer te voeren. Verweerster heeft erkend aanvankelijk telefonisch toestemming te hebben verleend voor een nader uitstel van twee weken voor de inzending van stukken door de wederpartij. Korte tijd nadat zij deze toestemming had verleend, bleek haar echter dat Bureau Jeugdzorg  had geadviseerd een contactverbod tussen de cliënt van klager en diens dochter op te leggen, als gevolg waarvan het in het belang van haar cliënte en de dochter was dat er juist zo spoedig mogelijk uitspraak werd gedaan. Verweerster is van mening dat klager op onjuiste gronden uitstel heeft verzocht, nu hij het advies van Bureau Jeugdzorg, dat hij kennelijk wel kende, niet aan haar heeft medegedeeld.

4. Bij de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende gegevens.

Klager staat de heer [ ]bij in het kader van de echtscheiding en aanverwante kwesties. De (ex-) echtgenote wordt bijgestaan door verweerster. Het betreft een zeer felle echtscheiding waarbij de verdeling van de zorg over het minderjarige kind van partijen een grote rol speelt.

 Na afloop van de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure is klager nog in de gelegenheid gesteld om financiële stukken over te leggen. Hij was daartoe binnen de gestelde termijn niet in staat en heeft contact gezocht met verweerster met het verzoek in te stemmen met een nader uitstel. Dit nader uitstel heeft verweerster telefonisch verleend. Klager heeft naar aanleiding daarvan aan de griffie bericht dat hij met toestemming van de wederpartij om een nader uitstel van twee weken verzocht. Verweerster heeft vervolgens de griffie bericht dat zij géén uitstel had verleend. Verweerster heeft daarbij bovendien de gelegenheid te baat genomen stukken, van niet-financiële aard, aan de rechtbank over te leggen.

5. De raad beoordeelt de klacht als volgt.

 Vast staat dat verweerster aan klager aanvankelijk telefonisch toestemming heeft verleend voor het vragen van een nader uitstel voor het indienen van de financiële stukken in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft kort nadien vernomen dat door Bureau Jeugdzorg een contactverbod tussen vader en het kind werd geadviseerd, hetgeen voor haar reden was om zich alsnog te keren tegen dat uitstel, omdat het in het belang van haar cliënte c.q. het kind van partijen was dat er zo spoedig mogelijk een uitspraak zou volgen.

 Verweerster heeft daarop, om dat te bereiken, aan de rechtbank bericht dat er géén toestemming was (zou zijn) verleend. Verweerster had, indien zij de aanvankelijk door haar verleende toestemming had willen intrekken, dat laatste en zulks gemotiveerd en met feiten onderbouwd aan de rechtbank moeten berichten. Nu verweerster zulks evenwel heeft nagelaten en eenvoudigweg en in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zij geen toestemming voor een nader uitstel had verleend heeft verweerster zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

 Verweerster heeft voorts de gelegenheid te baat genomen om stukken in het geding te brengen, waar de rechtbank niet om had gevraagd. Zij heeft dit zonder toestemming van klager gedaan. Ook hierdoor heeft verweerster de grenzen van de betamelijkheid overschreden. Zonder toestemming van de wederpartij kunnen (mogen) na sluiting van de mondelinge behandeling immers geen stukken aan de rechtbank worden toegezonden of in elk geval geen andere stukken dan die waarvan de rechtbank zulks heeft toegelaten. Er zijn door verweerster onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die als bijzondere omstandigheden zouden kunnen gelden voor een ander oordeel.

 Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 Onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld ten aanzien van het derde onderdeel van de klacht dat verweerster zonder toestemming van klager confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook te worden afgewezen als feitelijk onvoldoende onderbouwd.

6. Gelet op het feit dat in de zaak met zaaknummer 10-150 het tweede onderdeel van de klacht, het toezenden van stukken na afloop van de mondelinge behandeling zonder toestemming van klager, eveneens aan de orde is gekomen, ziet de raad aanleiding om in deze zaak alleen voor het eerste onderdeel van de klacht (het onjuist informeren van de rechtbank) de hierna volgende maatregel op te leggen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht is gegrond in zoverre als hiervoor overwogen. De raad legt aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2011.

griffier     voorzitter