Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1728

Zaaknummer

10-149

Inhoudsindicatie

Ondanks afspraak niet tussentijds gedeclareerd zodat klager niet bij machte was overschrijdingen budget te controleren. Dagvaarding pas na half jaar uit laten gaan, van belang zijnde stukken niet overgelegd in kantonprocedure. gelet op tuchtrechtelijke verleden voorwaardelijke schorsing van 14 dagen.

Uitspraak

10-149

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 18 oktober 2010 heeft mr P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klager

wonende te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

 

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 10 januari 2011, waar verschenen is mevrouw [A], echtgenote van klager, met hun dochter [B]. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen, maar heeft middels faxbericht van 7 januari 2011 de griffier van de raad laten weten van mening te zijn dat zijn opvatting en mening over de klachtzaak genoegzaam blijkt uit de overgelegde stukken, zodat hij de mondelinge behandeling niet zal bijwonen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, A.D.G. Bakker, C.J.M. de Vlieger en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.S. van den Berg als griffier.

2. De klacht ziet op het volgende. In [….] 2007 heeft klager zich gewend tot verweerder met het verzoek om rechtsbijstand in verband met een loonvordering en het niet naleven van de CAO. Verweerder zou de zaak snel afhandelen en ook had klager begrepen dat er een vordering zou worden ingesteld wegens slecht werkgeverschap. Klager werd echter niet geïnformeerd over ontwikkelingen in de zaak en zag zich voorts telkens geconfronteerd met hoge kosten. Hierover is in [….] 2008 bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend, die geleid heeft tot een bespreking. Afgesproken werd dat reeds verzonden declaraties gematigd zouden worden met een bedrag van € 1.592,46, welk bedrag als voorschot zou worden geboekt voor nog te verrichten werkzaamheden. Klager kreeg te horen dat dit voorschot samen met een tweede reeds betaald voorschot van € 595,- zeker toereikend zou zijn voor de verder behandeling van de zaak. De nog te verrichten werkzaamheden zouden regelmatig gedeclareerd en in mindering gebracht worden op het voorschot. Tussentijdse declaraties werden echter niet verzonden en de eindafrekening was daardoor niet meer te controleren. Het gereserveerde bedrag bleek evenwel niet toereikend.

3. De klacht luidt als volgt. Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat

a. hij de zaak niet voortvarend ter hand heeft genomen, klager niet op de hoogte heeft gehouden van ontwikkelingen in de zaak, zoals een schikkingsvoorstel en voorts van belang zijnde stukken niet heeft overgelegd in de procedure;

b. hij niet de nauwgezetheid en zorgvuldigheid heeft betracht in financiële aangelegenheden die van hem als advocaat van klager verwacht had mogen worden door ondanks afspraak daartoe geen tussentijdse declaraties te verzenden en doordat de hoogte van de declaraties niet in verhouding stond tot het belang van de zaak.

4. Verweerder heeft gesteld dat hij klager heeft bijgestaan, zoals van hem mocht worden verwacht. Er heeft wel degelijk een kosten/batenanalyse plaatsgevonden en met klager is gesproken over de kosten van een procedure in relatie tot het te behalen resultaat van de loonvordering, die op het moment van de intake nog volstrekt onduidelijk was. De componenten van een loonvordering zijn doorgenomen en ook slecht werkgeverschap is daarbij aan de orde geweest, maar in de loop van de verdere voorbereiding en informatieverstrekking zijdens klager is de keuze gemaakt tot het entameren van een loonvordering. In een interne klachtprocedure  was de kwestie “hoogte facturen” opgelost en afgewikkeld, hetgeen schriftelijk werd vastgelegd in een ook door klager zelf ondertekende brief van [….] 2008. De rechtsbijstand is aangevangen in [….] 2007 (intake) en geëindigd met het vonnis gedateerd [….] 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton. Eerst is getracht tot een minnelijke regeling te komen met de werkgever, hetgeen uiteindelijk niet lukte, waardoor een procedure noodzakelijk bleek. In deze procedure is een loonvordering ingesteld, waarover ruimschoots met klager is gecorrespondeerd. De door klager zelf verstrekte informatie bleek onvolledig, waardoor de oorspronkelijk ingenomen standpunten en berekeningen een aantal keren dienden te worden herzien c.q. gewijzigd. Die ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in deze zaak aanmerkelijke vertraging is ontstaan. Door het verdere verloop van de procedure bleek het gereserveerde bedrag niet toereikend. Nadat het vonnis was uitgesproken, ontstond er opnieuw een betalingsachterstand en zijn de werkzaamheden op een laag pitje gezet. Vervolgens heeft mevrouw [A] op [….] 2009 het dossier opgehaald en aangegeven dat zij zelf zou zorgdragen voor de incassering van de vordering.

5. De raad beoordeelt de klachtonderdelen als volgt.

Klachtonderdeel a:

Dat verweerder klager erop heeft gewezen dat de kosten (veel) hoger zouden kunnen uitvallen dan de mogelijke baten is niet komen vast te staan. Voorts is geen genoegzame verklaring geboden voor het feit dat de dagvaarding pas in [….] 2008 uitging. Daarbij betrekt de raad het feit dat het ging om een arbeidszaak en dat de sporthal waar klager werkzaam was ging sluiten. Verweerder heeft niet weersproken dat van belang zijnde stukken niet zijn overgelegd in de kantongerechtprocedure en dat blijkt bovendien uit de uitspraak van de Geschillencommissie Advocatuur, op 23 december 2009 tussen klager en verweerder gewezen. Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b:

Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van dubbeltelling van werkzaamheden. Wel is blijkens de brief van [….] 2008, waarnaar verweerder zelf steeds verwijst, de afspraak gemaakt dat tussentijds gedeclareerd zou worden en dat is niet gebeurd. Daardoor heeft klager niet de mogelijkheid gehad de werkzaamheden te controleren. Verweerder had zelf attent moeten zijn op kostenoverschrijding. De stelling van verweerder dat klager niet ontvankelijk is omdat de financiële kwestie met een door klager ondertekende en geaccordeerde brief gedateerd [….] 2008 beslecht is, wordt niet gehonoreerd. Indien die brief al een regeling behelsde, is daarin niet begrepen een afstand van recht om te klagen. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

6. Met het oog op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder ziet de raad aanleiding om de navolgende maatregel op te leggen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De beide klachtonderdelen zijn gegrond.

Aan verweerder wordt de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van twee weken. De raad bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht oordelen op de grond dat verweerder zich voor het einde van de nader te noemen proeftijd aan een in een artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. De proeftijd wordt vastgesteld op een periode van twee jaar, ingaande de dag na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2011  in tegenwoordigheid van de griffier.

griffier     voorzitter