Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2282

Zaaknummer

11-95

Inhoudsindicatie

Advocaat in loondienst bij ARAG. Advocaat wordt verweten zijn cliënt (klager) niet te hebben gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep tegen de uitspraak in te stellen of de zaak aan de civiele rechter voor te leggen; klager niet te hebben gewezen op de geschillenregeling, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van ARAG, waartoe aanleiding bestond nu sprake was van een inhoudelijk meningsverschil over de aanpak van de zaak en zich aan de zaak te hebben onttrokken zonder klager duidelijk te informeren en zonder de zaak persoonlijk af te wikkelen. Klacht ten dele gegrond.

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat de advocaat door niet eerder op de verzoeken van zijn client om nadere actie in te gaan en zijn client niet op de rechtsmiddelen te wijzen niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Naar het oordeel van de raad had de advocaat zijn cliënt op de geschillenregeling moeten wijzen. Advocaat mocht zich terugtrekken nu verschil van mening bestond over de wijze van aanpak van de zaak. Advocaat heeft dat niet op een ontijdig moment gedaan anders dan hetgeen reeds is beoordeeld.

Uitspraak

11-95

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 23 augustus 2011 heeft mr. H.H.Tan, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

     

X,

     wonende te A,

     klager,

     hierna: klager

     

     tegen:

         

     mr. Y,

     advocaat te B,

     beklaagde,

     hierna: verweerder

     

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 10 oktober 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. P.R.M. Noppen, C.J. Lunenberg-Demenint, C.J.M. de Vlieger, G.R.M. van den Assum, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft klager niet gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep tegen de uitspraak in te stellen of de zaak aan de civiele rechter voor te leggen.

b.

Er bestond duidelijk onenigheid en een inhoudelijk meningsverschil over de aanpak van de zaak.

c.

Verweerder heeft klager niet gewezen op de geschillenregeling, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van ARAG.

d.

Verweerder heeft zich aan de zaak onttrokken zonder klager duidelijk te informeren en zonder de zaak persoonlijk af te wikkelen.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

3.1

Klager heeft in verband met een arbeidszaak op grond van een met ARAG gesloten rechtsbijstandverzekering rechtsbijstand ontvangen. De zaak is namens ARAG door onder meer verweerder behandeld. Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure bij de geschillencommissie voor het uitzendwezen, hierna: “de geschillencommissie”. De beslissing van dit college van 3 februari 2009 was teleurstellend voor klager.

3.2

In een e-mail van 8 maart 2009 in reactie op de uitspraak heeft klager aan verweerder geschreven dat hij zich afvroeg of er verder nog iets aan de zaak gedaan kon worden en heeft hij verweerder verzocht de heer Z (afdelingshoofd arbeidsrecht van de ARAG) te berichten, zodat deze met klager contact kon opnemen. Bij e-mail van 6 april 2009 heeft klager aan verweerder geschreven dat de betaling die in de uitspraak aan de wederpartij was opgelegd nog altijd niet was gedaan en dat hij nog geen bericht had mogen ontvangen van de heer Z over hoe en wat nu met de zaak, waarover hij graag op korte termijn een bericht zou ontvangen. Bij e-mail van 9 april 2009 heeft verweerder aan klager geantwoord dat hij  bij de wederpartij op afhandeling van de zaak zou aandringen en heeft hij gevraagd wat klager bedoelde met zijn opmerking over de heer Z. Bij e-mail van 10 mei 2009 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij niets meer van de ARAG vernomen had en dat hij zich afvroeg of verweerder de uitspraak bestudeerd had en welke mogelijkheden er nog waren. Bij e-mail van 11 mei 2009 heeft verweerder aan klager geantwoord dat een gang naar de civiele rechter zijns inziens kansloos was nu niet gezegd kon worden dat de uitspraak van de commissie vernietigd moet worden.

3.3

Vervolgens heeft klager zich bij brief van 10 juni 2009 met klachten over het optreden van onder meer verweerder tot de directie van ARAG gewend. ARAG heeft deze klachten van de hand gewezen. Op 7 april 2011 heeft over de in de tuchtzaak aan de orde zijnde klachten een bespreking bij de deken plaatsgevonden. In de beleving van verweerder (en van de deken) zijn de klachten toen door klager ingetrokken. Klager ontkent dat dit het geval is.

3.4

In artikel 13 van de bijzondere voorwaarden Rechtsbijstandverzekering voor gezinnen en alleenstaanden van ARAG is opgenomen, dat als de verzekerde het oneens blijft met het oordeel van ARAG over de regeling van het geschil waarvoor hij een beroep op de verzekering heeft gedaan hij aan ARAG schriftelijk kan verzoeken dit meningsverschil voor te leggen aan een advocaat naar zijn keuze uit een lijst van advocaten, die niet in loondienst zijn van ARAG.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Klager heeft zelf een geschil bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt. De wederpartij wilde daaraan eerst niet meewerken. Op de (laatste) zitting van de geschillencommissie is gebleken dat er door klager een rekenfout was gemaakt, waardoor het overgrote deel van zijn vordering niet toewijsbaar was. De uitkomst van de procedure was daardoor voor klager teleurstellend, maar dit resultaat was niet het gevolg van enige nalatigheid van verweerder in de verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft klager duidelijk gemaakt dat verdere juridische acties in deze kwestie geen redelijke kans van slagen hebben. Verweerder heeft klager niet gewezen op de hogerberoepstermijn van drie maanden. Er was geen aanleiding om klager op artikel 13 van de voorwaarden te wijzen, omdat er geen sprake was van een meningsverschil over de aanpak van de zaak. Lange tijd heeft verweerder niets van klager gehoord. Klager had zich tot de teamleider van verweerder gewend

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Hoewel klager in zijn e-mails van 8 maart en 10 mei 2009 om actie had gevraagd heeft verweerder niet eerder dan bij e-mail van 11 mei 2009 gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep toen de hoger beroepstermijn reeds was verstreken. Op grond van genoemde e-mails had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat klager alle mogelijkheden wilde benutten om nog iets aan de uitspraak te doen. Namens verweerder is voorts erkend dat verweerder de hoger beroepstermijn niet aan klager heeft meegedeeld. De raad is van oordeel dat verweerder door niet eerder op de verzoeken om nadere actie in te gaan en klager niet op de rechtsmiddelen te wijzen niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel a. is derhalve gegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b. en c.

Nu  klachtonderdeel b. geen zelfstandige betekenis heeft en samenhangt met klachtonderdeel c. zullen beide klachtonderdelen gezamenlijk worden beoordeeld.

Uit het klachtdossier blijkt dat klager verder wilde met de zaak en verweerder niet. Partijen zaten derhalve niet op dezelfde lijn over de behandeling van de zaak, zodat sprake was van een meningsverschil in de zin van de door ARAG gehanteerde voorwaarden. Verweerder had klager derhalve op de geschillenregeling van artikel 13 moeten wijzen. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klachtonderdelen b. en c. zijn derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

Indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, dient de advocaat zich terug te trekken. Deze situatie deed zich hier voor. Verweerder mocht dus handelen zoals hij heeft gedaan. Alleen ingeval dit op een ontijdig moment zou zijn gebeurd zou dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Hiervan is niet gebleken anders dan hetgeen in de klachtonderdelen b. en c. reeds is beoordeeld. Klachtonderdeel d. is derhalve ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klachtonderdelen a., b. en c. zijn gegrond. Klachtonderdeel d. is ongegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2011.

Griffier      Voorzitter