Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1714

Zaaknummer

M7 B- 2010

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

In het korte tijdsbestek van zes weken dat verweerster de zaak onder zich heeft gehad heeft zij de zaak bestudeerd, gecorrespondeerd en een negatief procesadvies uitgebracht. Bij de behandeling van de zaak niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond. 

Uitspraak

 

M7B-2011 Klacht

 

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van:

 

X

klager,

 

tegen

 

Y

verweerster,

 

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de klachtprocedure.

 

Bij schrijven van 7 januari 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 28 februari 2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 28 maart 2011.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerster verschenen.

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Na een arbeidsconflict met zijn werkgever, dat werd behandeld door S, heeft klager zich rond 25 maart 2009 gewend tot het kantoor waar verweerster destijds werkzaam was.  De zaak is in behandeling genomen door de toenmalige kantoorgenote van verweerster.

 

2.2       Er lag voor klager een – uitvoer bij voorraad – verklaard veroordelend vonnis d.d. 7 januari 2009 tegen de werkgever dat door S maar niet werd geëxecuteerd. Omdat de bank reeds een veiling van de woning van klager had aangekondigd, heeft hij verweerster verzocht om S aan te manen, in gebreke te stellen, maar boven alles te bewerkstelligen dat de executie van de woning zou worden opgeschort. De datum van de openbare verkoop was bepaald op 28 april 2009; de executie heeft ook daadwerkelijk op die datum plaatsgevonden. De woning is met een forse onderwaarde verkocht en de restschuld is op klager verhaald. De kantoorgenote van verweerster heeft S op 18 mei 2009 voor het eerst aangeschreven. In een brief van 7 juli 2009 heeft de kantoorgenote van verweerster aan S medegedeeld dat door de werkgever tot betaling had moeten worden overgegaan, „temeer daar op 28 april 2009 tot executie van het pand zou worden overgaan, hetgeen de S bekend was en door S ook niet wordt betwist. De achterstand bedroeg ongeveer € 10.000,--, zodat de verkoop had kunnen worden voorkomen.“ Op 20 juli 2009 is het vonnis tegen de werkgever geëxecuteerd waarna een bedrag van € 11.980,33 aan klager is betaald. In augustus 2009 is de behandeling van de zaak overgenomen door verweerster.

 

2.3       Verweerster heeft S bij brief d.d. 11 september 2009 aangeschreven met het verzoek om ter zake het resterende bedrag de executie voort te zetten. Bij e-mailbericht d.d. 12 oktober 2009 heeft klager verweerster verzocht om S te dagvaarden. Bij brief d.d. 16 oktober 2009 heeft verweerster klager bericht dat zij geen heil ziet in een procedure tegen S omdat zij geen causaal verband ziet aangetoond tussen het niet eerder executeren van het vonnis en de verkoop van de woning. Verweerster heeft de toevoeging gedeclareerd en op 16 december 2009 aan klager laten weten dat zijn dossier wordt gearchiveerd.

 

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht houdt het volgende in:

In augustus 2009 heeft verweerster de behandeling van de zaak overgenomen van haar toenmalige kantoorgenote; toen was inmiddels ca. € 12.000 door ex-werkgever betaald. Eerst op 17 oktober heeft verweerster aan klager laten weten niets in een zaak tegen S te zien, omdat er geen causaal verband is tussen lakse executie door S en schade door verkoop van de woning. Bovendien heeft zij S niet aansprakelijk gesteld. 

 

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerster houdt in:      

            Verweerster heeft direct na het eerste gesprek in september mondeling en schriftelijk bij klager aangegeven dat zij de kans van slagen van een procedure klein achtte. Verweerster heeft diverse malen om diverse stukken gevraagd, maar heeft die niet gekregen. Ter zake de bruto/netto-kwestie heeft S een second opinion gevraagd aan een andere advocaat. Daarbij is verweerster niet betrokken geweest. Het verwijt dat verweerster te traag zou hebben gehandeld is onterecht. Verweerster is slechts anderhalve maand bij de zaak betrokken geweest en heeft toen veel contact gehad met klager.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

           

5.1.      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

 

5.2       Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

 

5.3       De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal dit onderdeel van de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

5.4       Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster de behandeling van de zaak in augustus 2009 heeft overgenomen van haar toenmalige kantoorgenote en klager bij brief d.d. 16 oktober 2009 heeft bericht dat zij geen heil ziet in een procedure tegen S omdat zij geen causaal verband ziet aangetoond tussen het niet eerder executeren van het vonnis en de verkoop van de woning. Verweerster is derhalve gedurende een periode van slechts zes weken bij de zaak betrokken geweest. In dat korte tijdsbestek heeft verweerster zich in de zaak verdiept, heeft zij S bij brief d.d. 11 september 2009 aangeschreven met het verzoek om ter zake het resterende bedrag de executie voort te zetten, waarna zij op 16 oktober 2009 een negatief procesadvies aan klager heeft uitgebracht. Het is voorstelbaar dat dit negatief procesadvies klager onwelgevallig is geweest, maar de raad is van oordeel dat de wijze waarop verweerster de zaak ter hand heeft genomen niet de conclusie rechtvaardigt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

           

5.5       De raad is dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond is.  

 

 

6.         Beslissing

 

 

De raad verklaart de klacht ongegrond.  

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter en mrs. H.C.M. Schaeken, A.Freriks, Th. Kremers, R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 23 mei 2011.

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                 mr. G.J.E. Poerink

griffier.                                                                                                voorzitter.

 

Verzonden op: 24 mei 2011

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.